200509767/1.
Datum uitspraak: 12 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2765 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 oktober 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.
Onder de aanduiding "verkeersbesluit ombouw N59 naar A59 (2e fase: tussen Maliskamp en Nuland)" heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (hierna: het college) op 25 augustus 2003, voor zover hier van belang, beslist (I) door het plaatsen van een fysieke afsluiting een gedeelte van de Vliertwijksestraat af te sluiten en (II) de Vliertwijksestraat vanaf deze afsluiting door te trekken en aan te sluiten op de N59 en ook het Autotron aan te sluiten op dit nieuwe kruispunt.
Bij besluit van 3 augustus 2004 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 oktober 2005, verzonden op 17 oktober 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 november 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 24 januari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek heeft appellante nader stukken ingediend. Deze zijn aan het college gezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 mei 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. W.G.B. van de Ven, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.H.M. van den Eertwegh, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994), geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge het tweede lid geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
2.2. Appellante is in het kader van publiek-private samenwerking ter realisering van de ombouw van de N59 naar autosnelweg A59 als private partij onder meer belast met de bouw van deze autosnelweg. In dat verband heeft zij tevens uitvoering gegeven aan onderdeel II van het besluit van 25 augustus 2003 en een tijdelijk kruispunt op de N59 aangelegd alsmede een tijdelijke verbindingsweg met de Vliertwijkseweg ter compensatie van de in onderdeel I genoemde afsluiting. Aangezien zij zich op het standpunt stelt dat zij contractueel niet gehouden was tot deze werkzaamheden, heeft zij tegen onderdeel II bezwaar gemaakt.
2.3. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, geoordeeld dat vanwege de samenhang tussen de diverse onderdelen van het besluit van 25 augustus 2003 het geheel als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) dient te worden gekwalificeerd, zodat het college het bezwaar terecht ontvankelijk heeft geacht.
2.3.1. Onderdeel II is niet een verkeersbesluit als bedoeld in artikel 15 van de Wvw 1994. De maatregelen bedoeld in artikel 15 van de Wvw 1994 hebben alle betrekking op wegen die reeds zijn aangelegd, terwijl in onderdeel II juist wordt beslist tot wegaanleg.
Het feit dat onderdeel II is opgenomen in een opsomming, waarbij de andere onderdelen wél een verkeersbesluit vormen, maakt dit niet anders. Onderdeel II is geen voorschrift bij de andere onderdelen of voorwaarde waaronder die onderdelen in werking kunnen treden.
Anders dan appellante betoogt, maakt ook het feit dat de aansluiting van de in onderdeel II bedoelde weg op de N59 noopt tot het treffen van verkeersmaatregelen, de beslissing tot aanleg van die weg nog niet tot verkeersbesluit of een daarmee op een lijn te stellen beslissing. Aan het plaatsen van de nodige verkeerstekens (zoals voorrangsborden en haaientanden) moeten specifieke verkeersbesluiten ten grondslag liggen, welke concreet deze plaatsing mogelijk maken. Daarvan is hier echter nog geen sprake. Voor een vergelijkbaar geval verwijst de Afdeling naar haar eerdere uitspraak van 24 december 2002 in zaak no.
200203539/1(AB 2003/173).
2.3.2. Ook anderszins vloeien uit onderdeel II geen publiekrechtelijke plichten of rechten voort, zodat dit onderdeel geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb.
Of, en in hoeverre, uit onderdeel II een opdracht in civielrechtelijke zin is af te leiden - al dan niet gericht tot appellante - om bepaalde werkzaamheden uit te voeren, is een kwestie die niet behoort tot de competentie van de bestuursrechter.
2.4. Uit het vorenstaande volgt dat tegen onderdeel II geen bezwaar en beroep openstond, zodat het college het bezwaar van appellante daartegen niet-ontvankelijk had moeten verklaren. De vraag of het college bij het nemen van zijn beslissing appellante enige vergoeding had moeten toekennen staat niet ter beoordeling van de bestuursrechter. De rechtbank heeft een en ander niet onderkend.
2.5. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 3 augustus 2004 vernietigen, voor zover daarbij het bezwaar van appellant tegen onderdeel II ongegrond is verklaard. Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zal de Afdeling het bezwaar van appellante in zoverre alsnog niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat haar uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde deel van besluit.
2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 13 oktober 2005, AWB 04/2765;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch van 3 augustus 2004, SO/JUR 17637, voor zover daarbij het bezwaar van appellante tegen onderdeel II van de beslissing van 25 augustus 2003 ongegrond is verklaard;
V. verklaart het bezwaar van appellante tegen onderdeel II van de beslissing van 25 augustus 2003 alsnog niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 3 augustus 2004 voor zover dit is vernietigd;
VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente 's-Hertogenbosch aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VIII. gelast dat de gemeente 's-Hertogenbosch aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 681,00 (zegge: zeshonderdeenentachtig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006