200508196/1.
Datum uitspraak: 12 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05-894 van de rechtbank Haarlem van 11 augustus 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Beemster.
Bij besluit van 12 oktober 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Beemster (hierna: het college), voor zover thans van belang, afwijzend beslist op het verzoek van appellanten om handhavend op te treden terzake van verbreding van het toegangspad tot het perceel [locatie] (hierna: het toegangspad).
Bij besluit van 1 februari 2005 heeft het college, voor zover thans van belang, het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar gegrond verklaard ten aanzien van de verplaatsing van het hekwerk van het toegangspad.
Bij besluit van 10 mei 2005 heeft het college, voor zover thans van belang, beslist om niet handhavend op te treden tegen een met beplanting ingerichte strook grond langs het toegangspad, waarlangs een hekwerk is geplaatst.
Bij uitspraak van 11 augustus 2005, verzonden op 12 augustus 2005, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het tegen het besluit van 1 februari 2005 door appellanten ingestelde beroep gegrond verklaard, voor zover is volstaan met gegrondverklaring van het bezwaar met betrekking tot het verbreden van het toegangspad en het besluit van 1 februari 2005 in zoverre vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 20 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 september 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn ingediend bij brief van 18 november 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij besluit van 15 november 2005 heeft het college, voor zover thans van belang, onder ongegrondverklaring van het door appellanten tegen het besluit van 10 mei 2005 gemaakte bezwaar, geweigerd handhavend op te treden tegen de verbreding van het toegangspad.
Bij brief van 9 december 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 27 december 2005 hebben appellanten bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het vorenbedoelde besluit van 15 november 2005.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten en van het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. T.J.W. Bult, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Appellanten zijn met voorafgaande kennisgeving niet ter zitting verschenen. Voorts is als partij gehoord [belanghebbende].
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. De rechtbank heeft het beroep van appellanten tegen het besluit van 15 november 2005 doorgezonden aan de Afdeling. Er zijn nog stukken ontvangen van appellanten en van het college. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.
2.1. Het geschil spitst zich toe op de verbreding van het toegangspad, die tot gevolg heeft dat een langs het pad gelegen strook grond in strijd met de bestemming "Agrarische doeleinden, productiegebied I" als tuin wordt gebruikt.
2.1.1. Hetgeen appellanten in hoger beroep hebben betoogd, biedt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Daartoe wordt overwogen dat de rechtbank het beroep van appellanten ten aanzien van de verbreding van het toegangspad gegrond heeft bevonden, omdat het college bij het besluit van 1 februari 2005 ten onrechte had volstaan met een gegrondverklaring van het daartegen gemaakte bezwaar, zonder dat de weigering daartegen handhavend op te treden werd herroepen en opnieuw omtrent handhaving werd beslist.
2.2. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3. Bij het besluit van 15 november 2005 heeft het college, voor zover thans van belang, het bezwaar van appellanten met betrekking tot de verbreding van het toegangspad ongegrond verklaard. Nu bij dit nieuwe besluit niet geheel aan de bezwaren van appellanten is tegemoetgekomen, wordt hun hoger beroep, gelet op artikel 6:24, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), gelezen in samenhang met de artikelen 6:18, eerste lid, en 6:19, eerste lid, van die wet, geacht mede een beroep tegen dit besluit in te houden.
2.4. Zoals hiervoor is overwogen, wordt de bedoelde strook grond in strijd met de bestemming "Agrarische doeleinden, productiegebied I" als tuin gebruikt, zodat het college terzake handhavend kon optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.1. Appellanten keren zich er terecht tegen dat het college heeft afgezien van handhavend optreden. Niet valt in te zien dat, zoals in de beslissing op bezwaar als uitgangspunt is genomen, de strijd met het bestemmingsplan dermate gering is dat handhavend optreden daartegen zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat daarvan had behoren te worden afgezien. Het standpunt van het college dat appellanten niet worden geschaad door de inrichting van de strook grond, biedt daarvoor evenmin een aanknopingspunt.
2.5. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het besluit van 15 november 2005 niet berust op een deugdelijke motivering, voor zover daarbij is afgezien van handhavend optreden tegen de verbreding van het toegangspad, zodat het beroep daartegen gegrond dient te worden verklaard. Het besluit dient in zoverre, wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb, te worden vernietigd.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. verklaart het beroep van appellanten tegen het besluit van 15 november 2005, kenmerk G/ROV/tb/1992, gegrond;
III. vernietigt het voormelde besluit van het college van burgemeester en wethouders van Beemster, voor zover daarbij is afgezien van handhavend optreden tegen de verbreding van het toegangspad;
IV. gelast dat de gemeente Beemster aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 207,00 (zegge: tweehonderdzeven euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. F.P. Zwart, Voorzitter, en mr. H. Troostwijk en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. van den Ende, ambtenaar van Staat.
w.g. Zwart w.g. Van den Ende
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006