ECLI:NL:RVS:2006:AY3717

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200507679/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • C.J.M. Schuyt
  • K.J.M. Mortelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing Flora- en faunawet voor het vangen van beschermde diersoorten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De rechtbank had op 26 juli 2005 het bezwaar van de wederpartij tegen een besluit van de minister gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 22 december 2003, verleende ontheffing op basis van artikel 75 van de Flora- en faunawet voor het vangen en verstoren van verschillende beschermde diersoorten, waaronder de Bruine Kikker en de Gewone pad, op een specifiek perceel in de gemeente Steenwijk.

De minister had het bezwaar van de wederpartij tegen dit besluit op 18 november 2004 niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank oordeelde echter dat de minister ten onrechte had geoordeeld dat de wederpartij geen belang had bij het beroep, omdat de ontheffing inmiddels was verlopen en er geen gebruik van was gemaakt. De minister ging in hoger beroep, waarbij hij zijn gronden aanvulde in brieven die bij de Raad van State waren ingediend.

Tijdens de zitting op 4 mei 2006 werd de zaak behandeld, waarbij de minister werd vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat en de wederpartij door mr. S. Maakal. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank inderdaad had miskend dat de wederpartij geen belang had bij het beroep, aangezien de ontheffing was verlopen en er geen gebruik van was gemaakt. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de wederpartij werd alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200507679/1.
Datum uitspraak: 12 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. Awb 04/1616 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 juli 2005 in het geding tussen:
wijlen [wederpartij]
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 december 2003 heeft appellant (hierna: de minister) voor het tijdvak van 22 december 2003 tot en met 21 december 2004 aan [partij] krachtens artikel 75 van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) ontheffing verleend van het verbod het vangen, bemachtigen of met het oog daarop opsporen, het opzettelijk verontrusten, het beschadigen, vernielen of verstoren van nesten, holen of ander voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen, het vervoeren en onder zich hebben van de Bruine Kikker, Gewone pad, Kamsalamander en Kleine watersalamander op het perceel kadastraal bekend gemeente Steenwijk, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 18 november 2004 heeft de minister het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 26 juli 2005, verzonden op die dag, heeft de rechtbank  Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 26 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 24 oktober 2005 heeft [opvolgster van wederpartij] in de procedure, van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2006, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat, ambtenaar bij het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en [opvolgster van wederpartij], bijgestaan door mr. S. Maakal, advocaat te Heerenveen, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    De minister klaagt allereerst dat de rechtbank heeft miskend dat Krist geen belang had bij het door hem bij haar ingestelde beroep.
2.2.    Dat betoog slaagt. De bij het besluit van 18 november 2004 in bezwaar gehandhaafde ontheffing is op 21 december 2004 afgelopen. Nu voorts van de ontheffing geen gebruik is gemaakt, had [wederpartij] geen belang bij het door hem bij de rechtbank ingestelde beroep. In de zaak met het nummer
200306582/1die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2004, waar de rechtbank naar heeft verwezen, ging het om het verlenen van een parkeervergunning, telkens voor een tijdvak van maximaal 1 jaar, waarna steeds opnieuw vergunning moest worden aangevraagd. Daarmee is deze zaak niet op één lijn te stellen.
2.3.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd.
2.4.    De Afdeling zal het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 26 juli 2005 in zaak no. Awb 04/1616;
II.    verklaart het bij de rechtbank door [wederpartij] in die zaak ingestelde beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Ouwehand
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006
224.