In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De rechtbank had op 26 juli 2005 het bezwaar van de wederpartij tegen een besluit van de minister gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Het oorspronkelijke besluit, genomen op 22 december 2003, verleende ontheffing op basis van artikel 75 van de Flora- en faunawet voor het vangen en verstoren van verschillende beschermde diersoorten, waaronder de Bruine Kikker en de Gewone pad, op een specifiek perceel in de gemeente Steenwijk.
De minister had het bezwaar van de wederpartij tegen dit besluit op 18 november 2004 niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot de rechtszaak. De rechtbank oordeelde echter dat de minister ten onrechte had geoordeeld dat de wederpartij geen belang had bij het beroep, omdat de ontheffing inmiddels was verlopen en er geen gebruik van was gemaakt. De minister ging in hoger beroep, waarbij hij zijn gronden aanvulde in brieven die bij de Raad van State waren ingediend.
Tijdens de zitting op 4 mei 2006 werd de zaak behandeld, waarbij de minister werd vertegenwoordigd door mr. B.T. Goerdat en de wederpartij door mr. S. Maakal. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank inderdaad had miskend dat de wederpartij geen belang had bij het beroep, aangezien de ontheffing was verlopen en er geen gebruik van was gemaakt. Het hoger beroep werd gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep van de wederpartij werd alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.