200505260/1.
Datum uitspraak: 12 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de naamloze vennootschap Nuon, gevestigd te Amsterdam,
de naamloze vennootschap Nuon Infra West, gevestigd te Haarlem,
en de naamloze vennootschap Nuon Infra Oost, gevestigd te Arnhem,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/651 en AWB 04/656 van de rechtbank Amsterdam van 6 mei 2005 in de gedingen tussen:
de Staatssecretaris van Financiën.
Bij besluit van 29 september 2003, kenmerk HEF 21359-k, heeft de Staatssecretaris van Financiën (hierna: de Staatssecretaris) aan Nuon Holding kennisgegeven van zijn beslissing om op basis van artikel 5 van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen inlichtingen te verstrekken aan de bevoegde autoriteit in de Verenigde Staten van Amerika die verband houden met cross-border leases, waarbij Nuon dan wel een van de vennootschappen die tot dit concern behoren zijn betrokken dan wel betrokken zijn geweest; de te verstrekken inlichtingen hebben betrekking op de antwoorden (inclusief bijlagen) van Nuon op de vragen die in het bedoelde verzoek ten aanzien van N.V. Nuon Energieonderneming voor Gelderland, Friesland en Flevoland zijn gesteld en een afschrift van de daarbij behorende begeleidende brief van 15 september 2003 van Nuon aan de Belastingdienst Rivierenland/ kantoor Arnhem.
Bij besluit van 29 september 2003, kenmerk HEF 18367-k, heeft de Staatssecretaris aan Nuon Holding kennisgegeven van zijn beslissing om inlichtingen te verstrekken aan de bevoegde autoriteit in de Verenigde Staten van Amerika die verband houden met cross-border leases, waarbij Energie Noord-West N.V. en andere ENW entiteiten alsmede N.V. Energie- en Watervoorziening Rijnland en andere EWR activiteiten zijn betrokken dan wel betrokken zijn geweest; de te verstrekken inlichtingen hebben betrekking op de antwoorden (inclusief bijlagen) van Nuon op de vragen die in het bedoelde verzoek ten aanzien van de ENW- en EWR activiteiten zijn gesteld en een afschrift van de daarbij behorende begeleidende brief van 15 september 2003 van Nuon aan de Belastingdienst Rivierenland/ kantoor Arnhem.
Bij besluit van 3 februari 2004, kenmerk HEF 21359, heeft de Staatssecretaris het tegen het besluit met kenmerk HEF 21359-k door N.V. Nuon en N.V. Nuon Infra Oost gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 3 februari 2004, kenmerk HEF18367, heeft de Staatssecretaris het tegen het besluit met kenmerk HEF 18367-k door N.V. Nuon en N.V. Nuon Infra West gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) de tegen de besluiten van 3 februari 2004 door appellanten ingestelde beroepen niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 juni 2005 en verder aangevuld bij brief van 15 juni 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 22 augustus 2005 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 april 2005, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. H.J. Breeman, advocaat te Rotterdam, en de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. E.E. Schipper, advocaat te Amsterdam, en mr. J.B.J. Tan, ambtenaar bij het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Appellanten betogen dat de rechtbank hun beroepen ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. Zij wensen een uitspraak over de rechtmatigheid van de verstrekking van de hierboven vermelde inlichtingen aan de Amerikaanse fiscale autoriteiten in verband met schade die zij kunnen lijden als gevolg van die inlichtingenverstrekking. Indien de verstrekte informatie zal leiden tot schadeclaims van de Amerikaanse investeerders van appellanten, willen appellanten die schade kunnen verhalen op de Staatssecretaris.
2.2. De Afdeling is op grond van de informatie die uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen van oordeel dat niet op voorhand kan worden uitgesloten dat appellanten als gevolg van de inlichtingenverstrekking, waartoe zij op grond van nationale wetgeving waren verplicht, de hiervoor gestelde schade zullen lijden. Daarom is de Afdeling - anders dan de rechtbank - van oordeel dat appellanten procesbelang hebben bij een beoordeling van de rechtmatigheid van de desbetreffende besluiten op bezwaar. De conclusie is dat de rechtbank de beroepen van appellanten ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang.
2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de Raad van State terugwijzen naar de rechtbank.
2.4. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van die kosten te beslissen. De rechtbank dient overigens ook omtrent de vergoeding van de proceskosten in beroep te beslissen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 mei 2005, AWB 04/651 en AWB 04/656;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. stelt de door appellanten in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten vast op een bedrag van € 664,91 (zegge: zeshonderdvierenzestig euro en eenennegentig eurocent) en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten;
V. gelast dat de Staatssecretaris van Financiën (de Staat der Nederlanden) aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 414,00 (zegge: vierhonderdveertien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. W.D.M. van Diepenbeek en mr. S.J.E. Horstink-von Meyenfeldt, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.I.M. Peute, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Peute
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006