ECLI:NL:RVS:2006:AY3657

Raad van State

Datum uitspraak
12 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600050/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorrangsverklaring woningtoewijzing door college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 10 november 2005 haar beroep ongegrond verklaarde. De appellante had op 14 februari 2005 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam voor een voorrangsverklaring in het kader van woningtoewijzing. Dit verzoek werd toegewezen voor een woning met een oppervlakte van maximaal 30 vierkante meter. De appellante was het hier niet mee eens en stelde dat zij op medische gronden recht had op een grotere woning van ongeveer 50 vierkante meter, vanwege de benodigde ruimte voor oefenapparatuur voor haar gehandicapte linkerarm.

De rechtbank had in haar uitspraak geen nader onderzoek ingesteld naar de noodsituatie van de appellante en concludeerde dat het college zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er geen medische of sociale redenen waren voor een grotere woning. De appellante betoogde dat de rechtbank ten onrechte voorbij was gegaan aan de verklaring van haar fysiotherapeut, die de noodzaak van de trainingsapparatuur onderschreef. De Raad van State oordeelde echter dat de rechtbank terecht geen betekenis had gehecht aan deze verklaring, omdat er geen medisch rapport was overgelegd dat de noodzaak van een grotere woning onderbouwde.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 12 juli 2006.

Uitspraak

200600050/1.
Datum uitspraak: 12 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/2550 van de rechtbank Amsterdam van 10 november 2005 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (hierna: het college) het verzoek van appellante om een voorrangsverklaring in het kader van woningtoewijzing te verlenen, toegewezen voor een woning met een oppervlakte van ten hoogste 30 vierkante meter.
Bij besluit, verzonden op 26 april 2005, heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 november 2005, verzonden op 16 november 2005, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 23 december 2005, ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft het beroepschrift op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de wet, doorgezonden naar de Afdeling alwaar het beroepschrift is ingekomen op 3 januari 2006. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 1 maart 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 24 mei 2006 heeft het college een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2006, waar appellante in persoon, bijgestaan door mr. dr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door drs. M.M.C.A. Bensze, werkzaam bij de gemeente Amsterdam, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante heeft op sociale gronden voorrang bij woningtoewijzing verkregen voor een woning met een oppervlakte van 30 vierkante meter. Zij is hiertegen opgekomen daar zij meent op medische gronden, in verband met de benodigde ruimte voor oefenapparatuur ten behoeve van haar gehandicapte linker arm, voor een woning van ongeveer 50 vierkante meter in aanmerking te komen.
Zij betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen onderzoek heeft ingesteld naar de noodsituatie van appellante voordat de rechtbank geconcludeerd heeft dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen medische en/of sociale redenen zijn aangevoerd op grond waarvan appellante met voorrang in aanmerking dient te komen voor een woning met een groter woonoppervlak. Dit standpunt kan volgens appellante niet worden gebaseerd op het rapport van de sociaal geneeskundige van de GG&GD van 8 april 2005, omdat deze haar niet heeft onderzocht. De rechtbank en het college hadden niet mogen voorbijgaan aan de verklaring van haar behandelend fysiotherapeut, die de noodzaak van het trainingsapparaat waarvoor een ruimte nodig is van minimaal 10 vierkante meter heeft onderschreven, aldus appellante.
2.1.1.    Er is geen grond voor het oordeel dat de rechtbank voorbijgegaan is aan de door appellante overgelegde verklaring van de fysiotherapeut. Aan deze verklaring is echter terecht niet de betekenis toegekend die appellante daaraan gehecht wenst te zien, nu daaruit, zoals de sociaal geneeskundige van de GG&GD in voormeld rapport heeft geconstateerd, geenszins valt af te leiden dat trainingsapparatuur die een hele kamer in beslag neemt medisch noodzakelijk is en daarvoor ook overigens geen aanknopingspunten zijn. Appellante heeft geen medisch rapport overgelegd op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van genoemd advies van de sociaal geneeskundige van de GG&GD. De rechtbank heeft het beroep terecht en op goede gronden ongegrond verklaard.
2.2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos    w.g. Haverkamp
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2006
306-440.