ECLI:NL:RVS:2006:AY3646

Raad van State

Datum uitspraak
5 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603111/1 en 200603111/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot schietinrichting

In deze zaak heeft de Raad van State op 5 juli 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot een schietinrichting. Appellant had op 3 januari 2006 een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Weert, dat dit verzoek op 3 januari 2006 afwees. Hiertegen heeft appellant op 25 april 2006 beroep ingesteld bij de Raad van State. Tevens verzocht hij de Voorzitter om een voorlopige voorziening te treffen. De zaak werd behandeld op 23 mei 2006, waar appellant en een vertegenwoordiger van verweerder aanwezig waren. Tijdens de zitting gaven beide partijen toestemming voor onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak.

De Voorzitter overwoog dat nader onderzoek niet nodig was en dat er geen beletsel was om onmiddellijk uitspraak te doen. De Raad van State oordeelde dat het beroep van appellant niet-ontvankelijk was, omdat het doel dat appellant met zijn beroep wilde bereiken niet meer kon worden gerealiseerd. Dit was het gevolg van een eerdere uitspraak van de Afdeling op 21 juni 2006, waarin een besluit van 5 juli 2005 werd vernietigd. Hierdoor kon verweerder niet langer besluiten tot toepassing van handhavingsmiddelen. De Voorzitter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de Voorzitter, mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, de beslissing vaststelde in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 5 juli 2006.

Uitspraak

200603111/1 en 200603111/2.
Datum uitspraak: 5 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Weert,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 januari 2006 heeft verweerder een verzoek van appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot een schietinrichting op het adres [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 21 maart 2006, verzonden op 23 maart 2006, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 25 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2006, waar appellant in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door J. Truijen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.    Overwegingen
2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2.    Bij besluit van 5 juli 2005 heeft verweerder met toepassing van artikel 8.23 van de Wet milieubeheer de voorschriften, verbonden aan de bij besluit van 16 februari 1982 voor de inrichting verleende vergunning alsmede aan de besluiten van 18 februari 2004 en 14 juli 2004 tot wijziging van de voorschriften, ingetrokken en nieuwe voorschriften aan de vergunning van 16 februari 1982 verbonden. Appellant heeft bij brief van 28 oktober 2005 verzocht om toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen, omdat volgens hem verschillende van de bij besluit van 5 juli 2005 aan de vergunning verbonden voorschriften werden overtreden.
Bij uitspraak van 21 juni 2006 in zaak no.
200505134/1heeft de Afdeling het besluit van 5 juli 2005 vernietigd. Verweerder kan derhalve niet meer besluiten tot toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen ter handhaving van de bij dat besluit vastgestelde voorschriften. Nu hetgeen appellant met zijn beroep beoogt te bereiken niet meer kan worden bereikt, is de Afdeling van oordeel dat appellant geen processueel belang meer heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit.
2.3.    Het beroep is niet-ontvankelijk.
2.4.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
II.    wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Heijerman, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd    w.g. Heijerman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2006
255-483.