ECLI:NL:RVS:2006:AY0376

Raad van State

Datum uitspraak
5 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200510268/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens ontbreken risicoinventarisatie en -evaluatie volgens de Arbowet

In deze zaak gaat het om een bestuurlijke boete die is opgelegd door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan appellante, wegens het ontbreken van een schriftelijke risicoinventarisatie en -evaluatie, zoals vereist door artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Arbowet). De boete bedraagt € 180,00 en is opgelegd op 18 maart 2004. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar de Staatssecretaris heeft dit bezwaar op 18 februari 2005 ongegrond verklaard. Hierop heeft appellante beroep ingesteld bij de rechtbank Zutphen, die op 8 november 2005 de uitspraak deed dat het beroep ongegrond was. Appellante heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij haar gronden heeft aangevuld in januari 2006.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 30 mei 2006. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door mr. I.E. van Heijningen, terwijl appellante niet aanwezig was. De Raad overweegt dat de argumenten van appellante in hoger beroep grotendeels een herhaling zijn van de eerder aangevoerde gronden bij de rechtbank. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen reden is om te twijfelen aan de bevoegdheid van de Staatssecretaris om de boete op te leggen. Appellante heeft weliswaar een risicoinventarisatie en -evaluatie ingediend, maar deze was niet van toepassing op de betrokken locatie, wat betekent dat deze niet voldeed aan de eisen van de Arbowet.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de boete rechtmatig is opgelegd. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De beslissing wordt uitgesproken in naam der Koningin op 5 juli 2006.

Uitspraak

200510268/1.
Datum uitspraak: 5 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/470 van de rechtbank Zutphen van 8 november 2005 in het geding tussen:
appellante
en
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 18 maart 2004 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de Staatssecretaris) aan appellante een bestuurlijke boete opgelegd ten bedrage van € 180,00 wegens het niet beschikken over een schriftelijke risicoinventarisatie en -evaluatie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (hierna: Arbowet).
Bij besluit van 18 februari 2005 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2005, verzonden op 16 november 2005, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 15 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 31 januari 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 1 maart 2006 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 mei 2006,waar de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. I.E. van Heijningen, werkzaam bij het ministerie, is verschenen. Appellante is met bericht van verhindering niet verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Hetgeen appellante in hoger beroep betoogt komt grotendeels neer op een herhaling van de bij de rechtbank aangevoerde en door de rechtbank behandelde gronden. De rechtbank heeft daarbij terecht en op goede gronden overwogen dat in hetgeen appellante heeft aangevoerd en ook overigens geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de bevoegdheid van de Staatssecretaris tot het nemen van het besluit op bezwaar.
Voorts heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat appellante weliswaar een risicoinventarisatie en -evaluatie aan de Staatssecretaris heeft nagezonden, maar dat deze niet van toepassing is op de betrokken locatie. Het door appellante nagezonden document betreft een inventarisatie van een ander bedrijf, op een ander adres en met andere werkzaamheden. Dit kan, anders dan appellante veronderstelt, niet dienen als een inventarisatie en -evaluatie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Arbowet, waarin moet zijn vastgelegd welke risico's de arbeid die binnen het desbetreffende bedrijf wordt verricht voor de werknemers met zich brengt.
Anders dan appellante betoogt, is voor de rechtmatigheid van de boeteoplegging niet van belang of de inspectie al dan niet was aangekondigd, nu de Arbowet hiertoe geen verplichting inhoudt.
Aangezien niet is gebleken dat appellante beschikte over een risicoinventarisatie en -evaluatie als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Arbowet, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de Staatssecretaris bevoegd was tot het opleggen van de bestuurlijke boete aan appellante.
2.2.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena    w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2006
391.