200510432/1.
Datum uitspraak: 5 juli 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/150 van de rechtbank Dordrecht van 25 november 2005 in het geding tussen:
de Minister van Buitenlandse Zaken .
Bij besluit van 14 oktober 2003 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister) het verzoek van appellanten om inzage in de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het in het kader van een asielprocedure opgemaakt individueel ambtsbericht van 28 juli 2003 ingewilligd met uitzondering van enkele passages.
Bij besluit van 6 januari 2004 heeft de minister het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 november 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 20 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 25 januari 2006 heeft de minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 juni 2006, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. P.C.T.M. van Eeuwijk, werkzaam bij het ministerie, is verschenen. Appellanten zijn met bericht niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 10, tweede lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob)- voor zover hier van belang - blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voorzover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
2.2. Bij besluit van 6 januari 2004 heeft de minister zijn weigering gehandhaafd om een aantal passages uit de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan het individueel ambtsbericht dat is opgemaakt in het kader van de asielaanvragen van appellanten, openbaar te maken. Daarbij heeft de minister zich beroepen op belangen van bronnenbescherming, bescherming van onderzoeksmethoden en -technieken en bescherming van derden.
2.3. Appellanten voeren aan dat hun specifieke belangen bij openbaarmaking van de gevraagde informatie, welke belangen verband houden met hun asielprocedure, zwaarder dienen te wegen dan het belang van de minister bij geheimhouding van de stukken. Zij betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het voor hen noodzakelijk was deze stukken te verkrijgen, nu zij slechts daarmede de totstandkoming, objectiviteit en het waarheidsgehalte van het uitgebrachte ambtsbericht konden beoordelen en dat zij daardoor in een bewijsrechtelijk zwakkere positie zijn gebracht ten opzichte van de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie.
2.3.1. De Afdeling volgt appellanten niet in dit betoog. In deze procedure kan slechts worden beoordeeld of de minister openbaarmaking van de desbetreffende tekstpassages achterwege heeft kunnen laten met een beroep op de in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder d, e en g, van de Wob genoemde belangen. Vragen met betrekking tot de betrouwbaarheid, de objectiviteit en het waarheidsgehalte van het uitgebrachte ambtsbericht staan in dit geding niet ter beoordeling.
Het recht op openbaarmaking ingevolge de Wob dient uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering, welk belang de Wob vooronderstelt. Daarom kan, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, ten aanzien van de openbaarheid geen onderscheid worden gemaakt naar gelang de persoon of de oogmerken van de verzoeker. Bij de in het kader van de Wob te verrichten belangenafweging worden het algemene of publieke belang bij openbaarmaking en de door de weigeringsgronden te beschermen belangen betrokken. Het specifieke belang van appellanten, dat verband houdt met hun asielprocedure, kan in die afweging niet worden betrokken. De omstandigheid dat appellanten, zoals zij stellen, belang hebben bij openbaarmaking van de stukken om daarmee het individueel ambtsbericht op de juiste merites te kunnen beoordelen kan er niet toe leiden dat de rechtbank de door de minister gemaakte belangenafweging anders had moeten beoordelen dan zij heeft gedaan.
De Afdeling heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de niet aan appellanten verstrekte tekstpassages in de stukken die aan het individueel ambtsbericht ten grondslag hebben gelegen en stelt vast dat de belangen waarop de minister zich heeft beroepen, bij de informatie in deze passages aan de orde zijn. De passages hebben betrekking op identiteit, functies en werkomgeving van vertrouwenspersonen en andere geraadpleegde bronnen en op gebruikte methoden en technieken van onderzoek respectievelijk het kennisniveau. Gelet op de inhoud van deze passages is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de minister bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid openbaarmaking van deze passages achterwege heeft kunnen laten.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Haverkamp
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 juli 2006