ECLI:NL:RVS:2006:AX9552

Raad van State

Datum uitspraak
20 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603616/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, die op 11 mei 2006 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdeling had op 25 april 2006 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie was afgewezen. De vreemdeling stelde dat hij tijdig de gronden van zijn beroep had ingediend, maar de voorzieningenrechter oordeelde anders. De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de voorzieningenrechter ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij de gronden tijdig had ingediend. De Raad van State heeft de processtukken en de argumenten van beide partijen bestudeerd. De Raad concludeert dat de vreemdeling inderdaad de gronden van zijn beroep tijdig heeft ingediend, en dat de voorzieningenrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens worden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 322,-, met de bepaling dat de rechtbank hierover beslist.

Uitspraak

200603616/1.
Datum uitspraak: 20 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nos. AWB 06/20043 en 06/20044 van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, van 11 mei 2006 in het geding tussen:
appellant
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 april 2006 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen afgewezen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 11 mei 2006, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 16 mei 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 23 mei 2006 heeft de minister een reactie ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. In de enige grief klaagt appellant dat de voorzieningenrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, nu hij de gronden daarvan tijdig heeft ingediend.
2.1.1. Blijkens het bij het besluit van 25 april 2006 behorende uitreikingsblad, is dat besluit op die dag in persoon aan appellant uitgereikt. Appellant heeft vervolgens op diezelfde dag beroep ingesteld.
2.1.2. Nadat is vastgesteld dat het door appellant ingediende beroepschrift geen gronden, als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), bevatte, is appellant bij brief van 26 april 2006 op de voet van artikel 6:6 van de Awb de gelegenheid geboden de gronden van het beroep uiterlijk op maandag 1 mei 2006 vóór 24:00 uur aan te vullen.
2.1.3. Appellant heeft de gronden van het beroep per faxbericht op dinsdag 2 mei 2006 om 21:16 uur naar de rechtbank verzonden.
2.1.4. Gelet op de datum waarop het besluit aan appellant in persoon is uitgereikt, is de termijn voor het instellen van het beroep ingevolge het bepaalde in artikel 69, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, gelezen in samenhang met artikel 6:8 van de Awb, geëindigd op 2 mei 2006 om 24:00 uur.
2.1.5. Appellant heeft de gronden van het beroep derhalve vóór het einde van de voor het instellen van het beroep gestelde termijn ingediend. Dat de aan appellant voor het herstel van het verzuim geboden termijn, als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb, op dat moment was verstreken, kan onder die omstandigheden niet tot het oordeel leiden dat dat te laat is gebeurd. Bij het stellen van een zodanige termijn kan niet worden afgedaan aan de bij wet voor het instellen van beroep gestelde termijn. De voorzieningenrechter heeft het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De grief slaagt.
2.2. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep kennelijk gegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 6:6 van de Awb. De Afdeling zal de zaak met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen om door haar te worden behandeld en beslist met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.
2.3. De Afdeling zal de proceskosten in hoger beroep vaststellen. De rechtbank dient omtrent de vergoeding van deze kosten te beslissen.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen van 11 mei 2006 zaak no. AWB 06/20043;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug.
IV. stelt de bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen kosten vast op € 322,- (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro) en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van deze kosten.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens, en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Vreken, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb
voorzitter
w.g. Vreken
ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 juni 2006
434-468.