Uitspraak
Datum uitspraak: 20 juni 2006
BESTUURSRECHTSPRAAK
ambtenaar van Staat
Raad van State
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, die op 11 mei 2006 het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdeling had op 25 april 2006 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie was afgewezen. De vreemdeling stelde dat hij tijdig de gronden van zijn beroep had ingediend, maar de voorzieningenrechter oordeelde anders. De vreemdeling heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat de voorzieningenrechter ten onrechte zijn beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat hij de gronden tijdig had ingediend. De Raad van State heeft de processtukken en de argumenten van beide partijen bestudeerd. De Raad concludeert dat de vreemdeling inderdaad de gronden van zijn beroep tijdig heeft ingediend, en dat de voorzieningenrechter het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De Raad vernietigt de uitspraak van de rechtbank en wijst de zaak terug naar de rechtbank voor verdere behandeling. Tevens worden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 322,-, met de bepaling dat de rechtbank hierover beslist.