200507698/1.
Datum uitspraak: 28 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], en anderen,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04-1803 van de rechtbank Haarlem van 21 juli 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Bij besluit van 17 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (hierna: het college) de aanvraag van appellanten om subsidie als bijdrage in de kosten die zij maken in het kader van de ontwikkeling van een nieuw bestemmingsplan voor het gebied Binnenduinrand afgewezen.
Bij besluit van 8 september 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 juli 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 31 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen per fax op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 31 oktober 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 20 april 2006 hebben appellanten een nader stuk ingediend. Dit is aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 mei 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door [voorzitter] van de "Werkgroep verenigde eigenaren Binnenduinrand", en mr. C.M.E. Verhaegh, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.A. Vreeswijk-Rooth, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Per 1 januari 2000 is de Algemene Subsidieverordening van de gemeente Haarlem (verordening nr. 360) (hierna: de subsidieverordening) in werking getreden.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de subsidieverordening wordt verstaan onder instelling: elke rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie of elke groep van personen, niet zijnde een publiekrechtelijke instantie, die zich richt op het zonder winstoogmerk realiseren van prestaties.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de subsidieverordening, voor zover hier van belang, kan subsidie worden verleend voor prestaties van instellingen op beleidsterreinen als volkshuisvesting, stads- en dorpsvernieuwing, educatie, sport, recreatie, cultuur, welzijn en internationale samenwerking, voor zover specifieke verordeningen hiervoor niet de grondslag vormen.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de subsidieverordening kan subsidie worden verleend, indien de prestaties waarvoor subsidie wordt gevraagd voldoende in het belang zijn van de Haarlemse gemeenschap.
2.2. Appellanten vormen tezamen de "Werkgroep verenigde eigenaren Binnenduinrand" en worden hierna aangeduid als de werkgroep. De werkgroep heeft deelgenomen aan het overleg in het zogenoemde participatietraject ten behoeve van de opstelling van nieuw bestemmingsplan voor het gebied Binnenduinrand. Zij wenst subsidie te ontvangen voor de door haar in dit kader gemaakte kosten.
2.3. De werkgroep betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar activiteiten niet in het belang zijn van de Haarlemse gemeenschap. Dat belang is volgens de werkgroep onder meer gelegen in de bijdrage die zij levert aan een betere ruimtelijke ordening. De werkgroep betoogt voorts dat het college op onjuiste wijze invulling heeft gegeven aan zijn bevoegdheid tot subsidiëring.
2.4. Voorop gesteld wordt dat het college bij het verlenen van subsidie op grond van artikel 3, tweede lid, van de subsidieverordening beoordelingsruimte toekomt.
Uit de aanvraag om subsidie van 12 januari 2004 blijkt dat de werkgroep voornamelijk onderlinge afstemming tussen de grondeigenaren in de Binnenduinrand tot doel heeft en streeft naar een betere beeldvorming van deze grondeigenaren.
Gelet hierop heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat het college zich in de beslissing op bezwaar in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de prestaties van de werkgroep niet in het belang zijn van de Haarlemse gemeenschap. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het college in het besluit van 17 februari 2004 heeft aangegeven dat de werkgroep bij de stadsdeelorganisatie Haarlem Zuid-West ondersteuning kon vragen. De werkgroep heeft bij brief van 29 april 2004 het college echter medegedeeld daaraan geen behoefte te hebben. Het betoog faalt derhalve.
Voor zover de werkgroep voorts ter zitting heeft gesteld dat andere deelnemers aan het participatieoverleg, te weten de wijkraden van de aangrenzende wijken en de natuurwerkgroep Tuinbouwgebied, wel subsidie hebben ontvangen, leidt dit niet tot een ander oordeel. Deze deelnemers hebben, zoals ter zitting is gebleken, van de stadsdeelorganisaties weliswaar ondersteuning ontvangen, maar deze was niet gebaseerd op de subsidieverordening.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. F.P. Zwart en mr. A.W.M. Bijloos, Leden, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Larsson-van Reijsen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2006