200508728/1.
Datum uitspraak: 28 juni 2006.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 05/426 VEROR van de rechtbank Breda van 8 september 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg.
Bij besluit van 24 augustus 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Tilburg (hierna: het college) de door appellant gevraagde ligplaatsvergunning voor het [schip] in de Piushaven in Tilburg, afgewezen.
Bij besluit van 5 januari 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 september 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 18 oktober 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 12 december 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 april 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.M.B. van Overdijk, medewerker bij de gemeente Tilburg, is verschenen. Appellant is niet ter zitting verschenen.
2.1. Op de door appellant ingediende aanvraag zijn de Havenverordening Piushaven Tilburg 2004 (hierna: de Havenverordening) en de beleidsregels neergelegd in de Regeling Procedure en uitgangspunten ligplaatsen Piushaven Tilburg 2004 (hierna: de Regeling) van toepassing.
2.2. Voor de in dit geding van belang zijnde bepalingen in de Havenverordening verwijst de Afdeling naar de aangevallen uitspraak.
In het hoofdstuk "Overige ligplaatsen" onder 1 en 2 van de Regeling wordt aangegeven dat in de havenarm tussen de kom en het Wilhelminakanaal een aantal ligplaatsen beschikbaar is voor bijzondere schepen. Deze bijzondere schepen kunnen zowel woonschepen, bedrijfsvaartuigen als museumschepen zijn. Op basis van vergunningverlening kan een bijzonder schip ligplaats krijgen in de havenarm; alvorens deze vergunning wordt verleend, beoordeelt de door het college ingestelde schouwcommissie de daartoe ingediende aanvraag en verstrekt deze commissie daarover een advies aan het college.
Onder 3. ("Selectiecriteria") wordt aangegeven voor zover van belang dat deze schepen, willen deze voor een ligplaatsvergunning in aanmerking kunnen worden gebracht, een beeld dienen te geven van breed doorgevoerde wijzigingen die de ontwikkelingsgeschiedenis van diverse scheepstypen illustreren. Daarnaast blijven de criteria van toepassing zoals die gelden voor de schepen die in de Museumhaven plaats krijgen, zij het dat geen strenge eisen worden gesteld ten aanzien van originaliteit en authenticiteit.
2.3. Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat appellant voor het verkrijgen van de verlangde vergunning afhankelijk is van een positief advies van de schouwcommissie.
2.4. De schouwcommissie heeft overwogen dat de [schip], een rondvaartboot, niet tot de doelgroep van de historische bedrijfsvaartuigen in de Piushaven kan worden gerekend. Het lijkt erop, aldus de schouwcommissie, dat de stuurhut later is opgebouwd. De schouwcommissie zet voorts vraagtekens bij de historische waarde van het schip.
2.5. Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat niet kan worden staande gehouden dat aan dit advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken kleven dat het college het advies van de schouwcommissie niet aan het afwijzende besluit ten grondslag heeft kunnen leggen, mede gelet op de selectiecriteria die in de Regeling zijn opgenomen.
2.6. Appellant heeft gewezen op de zogenaamde kappersboot die geschikt is gemaakt voor de exploitatie van een kapsalon en, naar hij meent, een legale ligplaats in de Piushaven heeft. Voorts heeft appellant gewezen op twee woonarken die zonder vergunning in de Piushaven liggen.
Het college heeft ten behoeve van de kappersboot een ligplaatsvergunning verstrekt voor een plaats als bedrijfsvaartuig in de havenarm, nu het schip voldoet aan de criteria die in de Regeling zijn opgenomen. Verder is gebleken dat voor de twee ter plaatse reeds langer gelegen woonarken een sterfhuisconstructie geldt, hetgeen betekent dat deze schepen ter plekke mogen blijven liggen tot het moment van eigendomsovergang of het verlaten van de ligplaats.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Bijloos w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2006.