ECLI:NL:RVS:2006:AX9487

Raad van State

Datum uitspraak
28 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200507363/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen bouwvergunning voor uitbreiding tandartsenpraktijk in Hilvarenbeek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de besloten vennootschap Multifit B.V. tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek, waarbij aan een vergunninghouder vrijstelling en een bouwvergunning is verleend voor de uitbreiding van een tandartsenpraktijk. Het college had op 3 februari 2004 de vergunning verleend, maar Multifit B.V. maakte bezwaar tegen dit besluit. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond op 7 december 2004. De rechtbank Breda oordeelde op 12 juli 2005 dat het beroep van Multifit B.V. ongegrond was, waarop zij hoger beroep instelde bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 15 mei 2006 behandeld. Multifit B.V. betoogde dat het college een procedurefout had gemaakt door niet eerst de bezwaarschriftenprocedure tegen de verleende vergunning af te wikkelen voordat andere aanvragen in behandeling werden genomen. De Afdeling oordeelde dat er geen procedurefout was gemaakt, omdat de bezwaarschriftenprocedure al was afgerond voordat de gewijzigde aanvraag van de vergunninghouder werd ingediend.

Daarnaast werd vastgesteld dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan, maar het college had vrijstelling verleend op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Multifit B.V. voerde aan dat de schaduwwerking van het bouwplan negatieve gevolgen had voor hun zonneweide. De Afdeling concludeerde dat het rapport van het college over de schaduwwerking onjuist was, omdat er geen rekening was gehouden met reeds bestaande bebouwing. Hierdoor was het besluit van het college in strijd met de Algemene wet bestuursrecht. De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en het besluit van het college, en veroordeelde het college tot vergoeding van proceskosten en griffierecht aan Multifit B.V.

Uitspraak

200507363/1.
Datum uitspraak: 28 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Multifit B.V., gevestigd te Hilvarenbeek,
appellante,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/150 van de rechtbank Breda van 12 juli 2005 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het uitbreiden van een tandartsenpraktijk op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 7 december 2004 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juli 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 19 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 10 november 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 11 november 2005 heeft [vergunninghouder], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door [directeur] en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J.M. Morel, ambtenaar van de gemeente, bijgestaan door ing. G.M. Bastiaansen, werkzaam bij SAB Eindhoven B.V. (hierna: SAB), zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [vergunninghouder], in persoon verschenen en bijgestaan door mr. A.J. Coppelmans, advocaat te Tilburg.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellante betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat door het college een procedurefout is gemaakt. Hiertoe stelt zij dat het college zijn toezegging zoals neergelegd in zijn brief van 18 juni 2004, dat eerst de bezwaarschriftenprocedure tegen de verleende vrijstelling en bouwvergunning van 3 februari 2004 zou worden afgewikkeld alvorens andere vrijstellings- en/of bouwvergunningsaanvragen in behandeling zouden worden genomen, niet is nagekomen.
Appellante heeft hierbij de gewijzigde aanvraag van [vergunninghouder] op het oog, die deze op 12 december 2004 heeft ingediend. Op deze datum was de bezwaarschriftenprocedure tegen de eerder verleende vrijstelling en bouwvergunning reeds afgewikkeld; immers het college had daarop op 7 december 2004 beslist. Van een procedurefout was dan ook geen sprake.
Voor zover appellante meent dat de toezegging ook inhield dat zij persoonlijk op de hoogte zou worden gesteld van een nadere aanvraag, kan zij daarin niet gevolgd worden. De brief van 18 juni 2004 houdt dat niet in. Het betoog kan dan ook niet slagen.
2.2.    Vast staat dat het bouwplan in strijd is met artikel 3, derde lid, aanhef en onder a, van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Partiële herziening bestemmingsplan Bedrijventerrein Slibbroek", nu het bouwplan deels buiten het op de plankaart aangegeven bebouwingsoppervlak is voorzien.
Om niettemin bouwvergunning voor het bouwplan te kunnen verlenen heeft het college toepassing gegeven aan de bevoegdheid vrijstelling te verlenen krachtens artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO). Niet in geschil is dat het bouwplan op grond van artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985, in aanmerking komt voor de toepassing van artikel 19, derde lid, van de WRO. Evenmin is in geschil dat het bouwplan in overeenstemming is met de door het college ten behoeve van de toepassing van die bevoegdheid opgestelde beleidsregels.
2.3.    Voor zover appellante meent dat in afwijking van de verleende vrijstelling en bouwvergunning is gebouwd, kan zij een verzoek om handhaving bij het college indienen. In het kader van het voorliggende geschil, waarbij de verlening van de vrijstelling en bouwvergunning aan de orde is, kan de daadwerkelijke uitvoering van het bouwplan als zodanig niet aan de orde komen.
2.4.    Appellante betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat haar belangen zich verzetten tegen realisatie van het bouwplan, nu dit, zoals het vergund is, tot gevolg heeft dat de zonneweide van haar bewegings- en gezondheidscentrum, die direct achter het perceel waarop het bouwplan is voorzien is gelegen, minder direct zonlicht zal krijgen omdat op de perceelsgrens een 3.50 meter hoge muur wordt geplaatst. Hiertoe verwijst zij naar een rapport van adviesbureau BRO van 15 augustus 2005, waaruit volgens haar blijkt dat het door het college aan de beslissing op bezwaar ten grondslag gelegde rapport van SAB van 3 november 2004 onjuist is.
2.4.1.    Ten aanzien van het verweer van het college en [vergunninghouder], dat het rapport van adviesbureau BRO buiten beschouwing dient te blijven, wordt als volgt overwogen.  Het door appellante overlegde rapport vormt een nadere onderbouwing van hetgeen zij eerder naar voren heeft gebracht. Appellante heeft bij indiening van het hoger beroep dit rapport ingebracht, terwijl het college en [vergunninghouder] de gelegenheid is geboden hierop te reageren. Van deze mogelijkheid heeft het college ook gebruik gemaakt door een nadere reactie van de door hem ingeschakelde deskundige in te dienen en zich ter zitting bij te laten staan door een deskundige van dit bureau.  Derhalve bestaat geen aanleiding om het rapport, gelet op de aard van de gegevens en met het oog op de mogelijkheid van verweer, niet in deze procedure te betrekken.
2.4.2.    De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vraag in hoeverre de schaduwwerking als gevolg van het huidige bouwplan van belang is, mede beantwoord moet worden in het licht van de reeds bestaande bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en de schaduwwerking die het gevolg zou zijn indien deze mogelijkheden zouden worden benut. Ingevolge het geldende bestemmingsplan is ter plaatse binnen het bebouwingsvlak een gebouw met een goothoogte van 6 meter en een nokhoogte, bij toepassing van een hellend vlak, van ten hoogste 11 meter toegestaan. Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat in de huidige situatie reeds een tuinmuur van 1.80 meter op de perceelsgrens aanwezig is.
2.4.3.    Uit zowel het in opdracht van het college door de SAB uitgevoerde onderzoek als uit het door appellante overgelegde rapport van BRO naar de schaduwwerking van het bouwplan op de zonneweide blijkt dat met name in de zomer tussen 17.00 en 19.00 uur meer schaduw zal liggen op de zonneweide dan nu reeds het geval is vanwege de tuinmuur. BRO komt echter tot de conclusie dat een groter percentage van de zonneweide in de zomer geen direct zonlicht zal krijgen dan uit de berekeningen van SAB naar voren komt en ook dat in het voor- en najaar meer schaduw op de zonneweide zal liggen dan door SAB is berekend.
Uit de stukken blijkt dat SAB is uitgegaan van een hoogte van de te realiseren bebouwing van 3.50 meter, terwijl volgens de door appellant aan BRO aangeleverde gegevens uit zou moeten worden gegaan van een hoogte van 3.60 meter. De Afdeling stelt vast dat SAB terecht is uitgegaan van de maximaal toegestane hoogte van 3.50 meter, zoals deze conform artikel 2,
sub 3, van de planvoorschriften gemeten dient te worden, te weten tot aan het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitende afgewerkte terrein van [vergunninghouder]. Dat mogelijk in afwijking van de bouwvergunning is gebouwd, maakt dit niet anders.
Ter zitting is evenwel komen vast te staan dat bij de opstelling van het rapport van SAB geen rekening is gehouden met de reeds in 2000 met bouwvergunning gerealiseerde bebouwing op een deel van de zonneweide, waardoor er ten onrechte van is uitgegaan dat appellante over een grotere zonneweide beschikt dan thans feitelijk aanwezig is.
Derhalve is bij de opstelling van dit rapport een onjuist uitgangspunt gehanteerd, waardoor niet op juiste wijze is berekend welk percentage van de zonneweide meer schaduw zal krijgen ten gevolge van de verleende  vrijstelling. Aldus is geen juist beeld verkregen van de gevolgen van het bouwplan voor de bruikbaarheid van de van het bedrijf van appellante deeluitmakende zonneweide. Dit gebrek is van zodanige aard dat het college dit rapport niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen.
2.5.    Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 3:2 van de Awb tot stand gekomen. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 december 2004 gegrond verklaren en dit besluit vernietigen.
2.7.    Het college dient op de navolgende wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Breda van 12 juli 2005, 05/150;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek van 7 december 2004, 2003/RB/200;
V.    veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hilvarenbeek tot vergoeding van bij appellante opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 975,00 (zegge: negenhonderdvijfenzeventig); het bedrag dient door de gemeente Hilvarenbeek aan appellante onder vermelding van het zaaksnummer te worden betaald;
VI.    gelast dat de gemeente Hilvarenbeek aan appellante het door haar voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 690,00 (zegge: zeshonderdnegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Steinebach-de Wit
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2006
328-444.