200509845/1.
Datum uitspraak: 28 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid "De Chinese Muur Lelystad B.V." en "Linto Holding B.V.", gevestigd te Lelystad, respectievelijk Harderwijk,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Flevoland,
verweerder.
Bij besluit van 24 februari 2005, heeft de gemeenteraad van Lelystad, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 februari 2005, het bestemmingsplan "Stadshart" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 11 oktober 2005, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 30 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 14 februari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. E.J. Westerhuis, advocaat te Lelystad, en verweerder, vertegenwoordigd door H.P.M. Laheij, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Lelystad, vertegenwoordigd door mr. drs. H.J.M. Van Schie, advocaat te Schiphol-Rijk, bijgestaan door W. Akster, ambtenaar van de gemeente.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Linto Holding B.V." (hierna Linto Holding B.V.) heeft niet binnen de in artikel 23, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening gestelde termijn een zienswijze tegen het ontwerpplan ingebracht bij de gemeenteraad. Ingevolge de artikelen 54, tweede lid, onder d, en 56, tweede lid, gelezen in samenhang met de artikelen 23, eerste lid, en 27, eerste en tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het goedkeuringsbesluit van het college van gedeputeerde staten, door degene die tegen het ontwerpplan een zienswijze bij de gemeenteraad heeft ingebracht. Dit is slechts anders voor zover de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan daarin wijzigingen heeft aangebracht ten opzichte van het ontwerp, voor zover het besluit van het college van gedeputeerde staten strekt tot onthouding van goedkeuring, dan wel indien een belanghebbende aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest een zienswijze in te brengen. Geen van deze omstandigheden doet zich voor.
Het beroep, voor zover dat is ingesteld door Linto Holding B.V., is dan ook niet-ontvankelijk.
2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.4. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Centrumdoeleinden", dat ziet op het Dukaatplein. Zij voert hiertoe aan dat bij de verwezenlijking van het plandeel de bereikbaarheid van haar restaurant ernstig in het geding zal komen. De parkeergelegenheid aan de voorzijde van het restaurant, aan het Dukaatplein alsmede het vrije zicht op en uit het restaurant zullen komen te vervallen. Appellante vreest dientengevolge een aanzienlijke omzetschade. Voorts stelt appellante dat het restaurant in een uithoek van het winkelcentrum zal komen te liggen en dat de waarde van haar onroerend goed aanzienlijk zal dalen nu de locatie van een "A" locatie een "C" locatie. verwordt. In het plan heeft de gemeenteraad nagelaten hiertoe een passende schadecompensatieregeling op te nemen.
2.5. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel goedgekeurd. Verweerder stelt dat bij de uitvoering van de bouwplannen de bereikbaarheid van het restaurant voldoende is gewaarborgd. In dit verband wijst verweerder erop dat in het plan gewerkt wordt met een parkeerbalans. De huidige parkeerplaatsen worden gecompenseerd en het restaurant komt bij de realisatie van de plannen in een doorgaande winkelroute te liggen.
Vaststelling van de feiten
2.6. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1. Het bestemmingsplan "Stadshart" voorziet in de herontwikkeling van het winkelcentrum van Lelystad tot stadshart met een dusdanige ruimtelijke structuur dat de beoogde groei van de gemeente kan worden verwezenlijkt.
2.6.2. Appellante exploiteert aan de Dukaatpassage 25 te Lelystad het Chinees restaurant "De Chinese Muur". De Chinese Muur heeft enerzijds een restaurant- en anderzijds een afhaalgedeelte. De omzet van De Chinese Muur wordt voor 70% gerealiseerd middels de verkoop van afhaalmaaltijden. Het restaurant is gelegen aan het einde van de Dukaatpassage, tegenover het Dukaatplein, alwaar zich op een afstand van 50 meter vanaf het restaurant parkeergelegenheid bevindt.
2.6.3. Aan het Dukaatplein is in het bestemmingsplan de bestemming "Centrumdoeleinden" toegewezen.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover van belang, zijn de voor "Centrumdoeleinden" aangewezen gronden uitsluitend bestemd voor: detailhandel, leisure, horeca, dienstverlening, kantoren, maatschappelijke en sociaal-culturele voorzieningen, parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, wonen en verblijfsgebied.
Ingevolge artikel 4, tweede lid, van de planvoorschriften, voor zover van belang, kan op deze gronden bebouwing gerealiseerd worden.
2.6.4. Volgens de plantoelichting is groei een belangrijk speerpunt in het beleid van de gemeente Lelystad. De doelstelling is om de stad de komende tien jaar tot ongeveer 80.000 inwoners te laten groeien. Stedelijke en regionale functies worden samengebracht in een heldere ruimtelijke structuur, zodat de beoogde groei gerealiseerd kan worden. De herontwikkeling van het winkelcentrum van Lelystad tot het stadshart van Lelystad neemt hierbij een belangrijke plaats in.
Het beleid is onder meer erop gericht op de plaats van het Dukaatplein en het aangrenzende parkeerterrein een grootschalig project te ontwikkelen, waarin onder andere een winkelstraat wordt toegevoegd. Hierdoor ontstaat een gesloten winkelcircuit. Het winkelgebied wordt voetgangersgebied. Aan de Waag zal een theater worden gebouwd.
2.6.5. Op basis van een parkeerbalans is het aantal parkeerplaatsen voor het centrum van Lelystad berekend. Deze parkeernormen zijn verwerkt in de beschrijving in hoofdlijnen in de planvoorschriften. Op een afstand van ongeveer 130 meter van de Chinese Muur zullen 500 parkeerplaatsen voor langparkeren gerealiseerd worden. Op een afstand van ongeveer 45 meter zullen 20 tot 25 parkeerplaatsen voor kortparkeren gerealiseerd worden.
Het oordeel van de Afdeling
2.7. Zoals uit overweging 2.6.4 blijkt, groei is een belangrijk speerpunt in het beleid van de gemeente Lelystad. Met het bestemmingsplan, dat onder meer ziet op de bebouwing van het Dukaatplein om de herstructurering van het winkelcentrum van Lelystad mogelijk te maken wordt beoogd om hieraan tegemoet te komen. Tevens wordt hiermee beoogd de aantrekkelijkheid van het stadscentrum te verbeteren. De Afdeling acht deze doelstellingen niet onredelijk.
Voor zover appellante stelt dat de afhaalfunctie van haar restaurant onder druk zal komen te staan door het wegvallen van de parkeergelegenheid aan het Dukaatplein, overweegt de Afdeling het volgende. Niet in geschil is dat ten gevolge van het plan de parkeerplaatsen op het Dukaatplein, die liggen op een afstand van ongeveer 50 meter van het restaurant, zullen verdwijnen. De Afdeling ziet echter geen aanleiding om te oordelen dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met het belang van appellante bij voldoende parkeergelegenheid in verband met de afhaalfunctie van het restaurant. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat is komen vast te staan dat op een afstand van ongeveer 130 meter van het restaurant van appellante parkeergelegenheid voor langparkeren gerealiseerd zal worden met ongeveer 500 parkeerplaatsen. Ter zitting is gebleken dat de looptijd vanaf deze parkeerplaatsen naar het restaurant van appellante ongeveer anderhalve minuut zal bedragen. Het te realiseren terrein voor kort parkeren met 20 tot 25 parkeerplaatsen is op ongeveer 170 meter van het restaurant van appellante voorzien, met een looptijd van twee minuten. Gelet hierop heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voorziet in voldoende nieuwe parkeermogelijkheden.
Voorts heeft verweerder bij zijn afweging in redelijkheid kunnen betrekken dat het restaurant bij realisatie van de plannen in een doorgaande winkelroute en in de nabijheid van het nieuw te bouwen theater komt te liggen, zodat het plan ook positieve gevolgen voor het restaurant kan meebrengen, waarbij het bedrijf wellicht een zekere verschuiving van de afhaal- naar de reguliere restaurantfunctie zal ervaren.
2.7.1. Wat betreft de stelling van appellante dat het vrije zicht op en uit het restaurant door de met het plan mogelijk gemaakte bebouwing zal komen te vervallen, overweegt de Afdeling het volgende. Aan een geldend bestemmingsplan kunnen in het algemeen geen blijvende rechten worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Gelet op de ligging van het restaurant in het centrum van de gemeente Lelystad, dient appellante rekening te houden met de omstandigheid dat bebouwing in het stadshart tot de mogelijkheden behoort. Verweerder heeft voorts geen grote betekenis behoeven toekennen aan de omstandigheid dat het plan het zicht op en uit het restaurant beperkt.
2.7.2. Wat de eventuele nadelige invloed van het plan op de waarde van het onroerend goed van appellante betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerder hieraan in deze procedure in redelijkheid een groot gewicht had moeten toekennen.
Voor zover appellante stelt dat ten onrechte een passende nadeelcompensatieregeling ontbreekt, wijst de Afdeling op de mogelijkheid die artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening biedt om een verzoek om planschadevergoeding in te dienen bij het college van burgemeester en wethouders.
2.7.3. Verweerder heeft bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gediend bij de herstructurering van het winkelcentrum van Lelystad, waarbij het Dukaatplan zal worden bebouwd, dan aan het belang van appellante dat is gediend bij de instandhouding van een bebouwingsvrij Dukaatplein. Hij heeft hierbij in aanmerking kunnen nemen dat het maatschappelijk belang dat aan de voorgenomen ontwikkeling ten grondslag ligt dusdanig groot is, dat het individueel belang van appellante hier niet tegenop weegt.
2.7.4. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover het is ingesteld door de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Linto Holding B.V."
II. verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto w.g. Van Dorst
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2006