ECLI:NL:RVS:2006:AX9480

Raad van State

Datum uitspraak
28 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200509752/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring bestemmingsplan "Uiterwaarden" door gemeenteraad van Heerde

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Uiterwaarden" door de gemeenteraad van Heerde, vastgesteld op 7 februari 2005. Appellant, die woont op een perceel dat onder dit bestemmingsplan valt, heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden". Hij stelt dat de goedkeuring ten onrechte is verleend, omdat de nieuwe bestemming zijn voorgenomen activiteiten, een paardenhouderij annex handel, belemmert. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 12 juni 2006. De appellant werd vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers, terwijl de verweerder, het college van gedeputeerde staten van Gelderland, werd vertegenwoordigd door mr. V.C.E. Wattenberg. De gemeenteraad van Heerde was ook als partij aanwezig, vertegenwoordigd door J.J. Spronk.

De Afdeling overweegt dat de goedkeuring van het bestemmingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. De appellant heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die aantonen dat de nieuwe bestemming niet voldoet aan de eisen van de ruimtelijke ordening. De Afdeling stelt vast dat het perceel sinds 1991 niet meer agrarisch wordt gebruikt en dat de appellant de woning en bijgebouwen gebruikt voor burgerbewoning en hobbymatig paarden houdt. De wijziging van de bestemming van "Agrarische doeleinden" naar "Woondoeleinden" wordt niet betwist, maar de appellant is van mening dat de bebouwingsmogelijkheden onvoldoende zijn voor zijn activiteiten.

De Afdeling concludeert dat de gemeenteraad in redelijkheid de nieuwe bestemming heeft kunnen vaststellen, rekening houdend met de beleidslijn "Ruimte voor de Rivier" en de noodzaak om de rivier de IJssel meer ruimte te geven. De Afdeling oordeelt dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat de in het plan voorziene bouwmogelijkheden onvoldoende zijn voor zijn voorgenomen activiteiten. De Afdeling verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de goedkeuring van het bestemmingsplan door de gemeenteraad.

Uitspraak

200509752/1.
Datum uitspraak: 28 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 februari 2005 heeft de gemeenteraad van Heerde, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 21 december 2004, het bestemmingsplan "Uiterwaarden" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 20 september 2005, no. RE2005.20542, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 28 november 2005, bij de Raad van State ingekomen per faxbericht op 28 november 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 27 december 2005.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers, advocaat te Leeuwarden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. V.C.E. Wattenberg, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Heerde, vertegenwoordigd door J.J. Spronk, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt van appellant
2.3.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Woondoeleinden" met de aanduiding "nevenactiviteiten toegestaan" op het perceel [locatie] te [plaats]. Op grond van de vorige bestemming is overgegaan tot de aankoop van het perceel aangezien op grond van die bestemming het houden van paarden tot de mogelijkheden behoorde en deze activiteiten zich daarnaast zouden kunnen ontwikkelen tot meer professionele activiteiten. Door de verkleining van de bebouwingsoppervlakte kan appellant zijn voorgenomen activiteiten, een paardenhouderij annex handel, niet verder ontwikkelen. Appellant stelt dat het toegelaten aantal vierkante meters aan bebouwing niet gefixeerd dient te worden op de thans aanwezige bebouwing, maar in relatie dient te staan tot de in het voorheen geldende bestemmingsplan toegelaten bebouwingsmogelijkheden.
Bestreden besluit
2.4.    Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plandeel goedgekeurd. Hij heeft zich bij de goedkeuring van het plandeel op het standpunt gesteld dat appellant geen argumenten heeft aangedragen waaruit kan worden afgeleid dat in de huidige situatie sprake is van agrarische bedrijvigheid. Het in stand houden van de agrarische bouwkavel is dan ook niet gerechtvaardigd.
Vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    Appellant is woonachtig op het perceel [locatie], gelegen in de uiterwaarden van de IJssel tussen Hattum en Wapenveld.
Ten tijde van de aankoop van het perceel in 1991 was het perceel bestemd tot "Agrarische doeleinden, klasse A". met daarop een agrarisch bouwperceel van één hectare waarbinnen zich het grootste deel van de aanwezige bebouwing bevindt. Deze bebouwing bestaat uit de woning en diverse schuren en stallen. Het perceel wordt thans niet agrarisch gebruikt.
2.5.2.    In het bestemmingsplan is aan de gronden van appellant de bestemming "Woondoeleinden" met de aanduiding "nevenactiviteiten toegestaan" gegeven.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Woondoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huisgebonden beroep.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, onder b, zijn deze gronden mede bestemd, indien en voor zover de gronden op de plankaart zijn aangeduid met "nevenactiviteiten toegestaan", voor een paardenfok- en handelsstal, met dien verstande dat daarvoor ten hoogste 320 m³ bebouwing mag worden gebruikt.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, aanhef en onder 1 mogen op de tot "Woondoeleinden" bestemde gronden uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat voor de gezamenlijke oppervlakte aan gebouwen - respectievelijk de maximale oppervlakte van de woning en de maximale oppervlakte van de bijgebouwen - geldt dat deze niet meer mag bedragen dan op de plankaart is aangegeven. Op de plankaart wordt de maximale bebouwingsoppervlakte gesteld op 520 m².
2.5.3.    Met het bestemmingsplan "Uiterwaarden" beoogt de gemeenteraad onder meer het planologische regime in overeenstemming te brengen met de door het Rijk vastgestelde beleidslijn "Ruimte voor de Rivier". Volgens de plantoelichting is het beleid gericht op het creëren van meer ruimte voor de rivier de IJssel. De beleidslijn ziet op de duurzame bescherming van mens en dier tegen overstromingen bij hoogwater en het beperken van materiële schade.
Oordeel van de Afdeling
2.6.    Zoals uit overweging 2.5.1 blijkt, wordt het perceel [locatie] sinds 1991 niet meer conform de agrarische bestemming gebruikt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat appellant de woning met bijgebouwen gebruikt voor burgerbewoning. Voorts houdt appellant hobbymatig paarden. De wijziging van de bestemming van "Agrarische doeleinden, klasse A" in "Woondoeleinden" met de aanduiding "nevenactiviteiten toegestaan", waarbij op grond van de laatstgenoemde aanduiding een paardenfok- en handelsstal is toegestaan, wordt door appellant dan ook niet betwist. Thans is slechts in geschil of de in het plan voorziene bebouwingsmogelijkheden appellant voldoende mogelijkheden bieden ten behoeve van de genoemde nevenactiviteiten.
2.7.    Voor zover appellant stelt dat het plan ten onrechte een kleinere bebouwingsoppervlakte toestaat dan het vorige plan, overweegt de Afdeling dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De gemeenteraad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt. De noodzaak van het in overeenstemming brengen van het planregime met de beleidslijn "Ruimte voor de Rivier" en het belang dat daarmee is gediend, te weten het meer ruimte bieden aan in dit geval de IJssel, teneinde een duurzame bescherming tegen overstromingen te bewerkstelligen, is door appellant niet betwist.
In de omstandigheid dat dit plan een kleinere bebouwingsoppervlakte toestaat dan de in het voorheen geldende bestemmingsplan toegelaten bebouwingsmogelijkheden ziet de Afdeling geen aanleiding om te oordelen dat verweerder de in het geding zijnde belangen op een onevenwichtige wijze heeft afgewogen.
Verweerder heeft hierbij in redelijkheid kunnen betrekken dat appellant sinds 1991 geen plannen omtrent het beroepsmatig opzetten van paardenfok- en handelsactiviteiten bij het gemeentebestuur kenbaar heeft gemaakt. Concrete plannen zijn in dit verband ook thans onvoldoende aannemelijk gemaakt. Ter zitting is gebleken dat, mocht appellant zijn voorgenomen activiteiten in de toekomst wel zodanig willen uitbreiden dat een agrarische bestemming gewenst is, de gemeenteraad van Heerde en verweerder bereid zijn om te bezien of een partiële herziening van het bestemmingsplan op dit punt, met inachtneming van het rijksbeleid, tot de mogelijkheden behoort.
Vooralsnog heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat de in het plan voorziene bouwmogelijkheden onvoldoende ruimte bieden aan zijn voorgenomen activiteiten, zodat verweerder hieraan in redelijkheid voorbij heeft kunnen gaan. Gezien het bestemmingsplan staat het appellant vrij ten behoeve van het houden van paarden binnen de bestemming bebouwing te realiseren, zolang de totale inhoud niet meer bedraagt dan het gestelde maximum. Niet gebleken is dat dit onvoldoende is.
Gezien het vorenstaande is de Afdeling van oordeel dat verweerder bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan het belang dat is gediend bij het meer ruimte bieden aan de rivier de IJssel, teneinde een duurzame bescherming tegen overstromingen te bewerkstelligen, dan aan het belang van appellant bij behoud van de bebouwingsoppervlakte op zijn perceel.
2.8.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.
Het beroep is ongegrond.
2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto    w.g. Van Dorst
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2006
357-522.