ECLI:NL:RVS:2006:AX9466

Raad van State

Datum uitspraak
28 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200509232/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan bestemmingsplan Oude Kern, perceel de Fuik 1c

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van een wijzigingsplan door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harenkarspel, vastgesteld op 28 juni 2005. Het wijzigingsplan betreft de wijziging van de bestemming van het perceel de Fuik 1c van 'Tuin I' naar 'Woningbouw'. Appellant, wonend in de nabijheid, heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit wijzigingsplan, omdat hij vreest voor waardevermindering van zijn woning en aantasting van zijn woon- en leefklimaat. De Raad van State heeft de zaak behandeld op 12 juni 2006, waarbij zowel appellant als de vertegenwoordigers van de gemeente en de provincie aanwezig waren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de goedkeuring van het wijzigingsplan niet in strijd is met de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsregels of met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling heeft geoordeeld dat de gemeentelijke autoriteiten zich in redelijkheid op het standpunt konden stellen dat de wijziging van de bestemming naar 'Woningbouw' aan de voorwaarden van het bestemmingsplan voldoet. De Afdeling heeft ook overwogen dat de bezwaren van appellant, zoals het gebrek aan communicatie van het gemeentebestuur en de mogelijke waardevermindering van zijn woning, niet voldoende grond bieden voor vernietiging van het besluit.

Uiteindelijk heeft de Raad van State het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarmee de goedkeuring van het wijzigingsplan door het college van burgemeester en wethouders is bevestigd. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 28 juni 2006.

Uitspraak

200509232/1.
Datum uitspraak: 28 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2005, heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Harenkarspel het wijzigingsplan "Wijzigingsbesluit bestemmingsplan Oude Kern, perceel de Fuik 1c" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 26 augustus 2005, no. 2005/13597, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 6 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 8 november 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 7 februari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 juni 2006, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door W.J. Ardewijn, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Harenkarspel, vertegenwoordigd door A.W.E. Hulst, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Toetsingskader
2.1.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voorzover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Standpunt van appellant
2.2.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan, waarbij de bestemming "Tuin I" op het perceel Fuik 1c te Warmenhuizen deels wordt gewijzigd in de bestemming "Woningbouw". Appellant voert hiertoe verschillende bezwaren aan. Hij betoogt dat het gemeentebestuur verzuimd heeft hem mededeling te doen van het besluit van verweerder, terwijl dit op grond van artikel 23 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan is vereist.
Voorts stelt appellant dat de bebouwingsmogelijkheden, die de bestemmingswijziging mogelijk maakt, te ruim zijn. Van een geringe uitbreiding van de woning is volgens appellant geen sprake. Bovendien vreest hij waardevermindering van zijn woning en aantasting van zijn woon- en leefklimaat door verlies van privacy en uitzicht.
In de motivering wordt ten onrechte rekening gehouden met reeds aanwezige beplanting. Tevens is verzuimd te motiveren waarom van het eerder genomen standpunt is afgeweken, dat destijds is ingenomen bij de afgifte van de bouwvergunning voor de woning op het perceel.
Bestreden besluit
2.3.    Verweerder heeft het wijzigingsplan niet in strijd met de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsregels, dan wel met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft daaraan goedkeuring verleend. Verweerder heeft hierbij betrokken dat de wijziging zich richt op het mogelijk maken van bebouwing in een klein gedeelte van de voortuin. Het overige deel van de voortuin blijft de bestemming "Tuin I" behouden. Voorts heeft verweerder overwogen dat de uitbreiding van de woning met een diepte van vier meter ruimtelijk gezien als een geringe wijziging is aan te merken.
Vaststelling van de feiten
2.4.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.1.    Het plan is een wijziging van het bestemmingsplan "Oude Kern" dat is vastgesteld door de gemeenteraad  bij besluit van 16 februari 1988. Aan de gronden is in dit bestemmingsplan de bestemming "Tuin I" toegekend overeenkomstig artikel 12 van de bijbehorende voorschriften. Op grond van deze bestemming is geen bebouwing toegelaten.
2.4.2.    Ingevolge artikel 21, vierde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan zijn burgemeester en wethouders bevoegd de bestemming "Tuin I" te wijzigen ten behoeve van vergroting van de woning met dien verstande, dat de inhoud van de woning niet meer dan 500 m³ zal bedragen en andere uitbreidingsmogelijkheden zijn uitgeput of gezien de indeling en ligging van de woning ruimtelijk minder aanvaardbaar zijn. De wijzigingsbevoegdheid mag niet toegepast worden ten aanzien van de op de kaart als zodanig aangeduide stolpboerderijen en panden met karakteristieke waarde.
2.4.3.    Het plangebied betreft het perceel de Fuik 1c in de kern Warmenhuizen. Dit perceel ligt schuin achter de woning van appellant, een oude stolpboerderij. De voorgevel van de woning op het perceel de Fuik 1c (hierna de woning) staat in het verlengde van de stolpboerderij van appellant. De woning heeft een woonkamer met oriëntatie op het zuiden en de keuken en bijkeuken over gehele breedte aan de noordzijde.
Met de wijziging wordt beoogd een serre mogelijk te maken, zuidwaarts, tegenover de westelijke zijgevel van de stolpboerderij waar vooral slaapruimten zijn gesitueerd. Het gaat om een uitbreiding met een diepte van vier meter aan de voorgevel met een oppervlakte van 30 m² op een afstand van ongeveer 5,50 meter van de westgevel van de stolpboerderij van appellant. Deze westgevel heeft een breedte van achttien meter. Vier meter van de achttien meter brede gevellijn zal samenvallen met de bebouwing. De ruimte tussen beide woningen wordt ingenomen door struikgewas en afscheidingsmateriaal van ongeveer 1,80 meter hoog.
Oordeel van de Afdeling
2.5.    Appellant stelt terecht dat het gemeentebestuur verzuimd heeft hem persoonlijk mededeling te doen van het besluit van verweerder, hetgeen verplicht was op grond van artikel 23 van het bestemmingsplan "Oude Kern".
Het bezwaar heeft echter betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.5.1.    Voor zover appellant stelt dat de vergroting van de woning geen geringe uitbreiding betreft, overweegt de Afdeling dat dit bezwaar geen betrekking heeft op het wijzigingsplan zelf maar op de reeds in het bestemmingsplan voorziene wijzigingsbevoegdheid, welke de onderhavige woninguitbreiding middels planwijziging toestaat. Het betoog van appellant brengt mee dat de desbetreffende wijzigingsbevoegdheid onverbindend dient te worden verklaard, omdat hiermee een te ingrijpende wijziging van het bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Afdeling echter geen aanleiding voor zodanig oordeel.
Ten aanzien van het standpunt van appellant dat de bebouwingsmogelijkheden op het perceel te ruim zijn en dat de wijziging slechts mag zien op een geringe uitbreiding, overweegt de Afdeling het volgende. Met het bestaan van de door verweerder goedgekeurde wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden.
In artikel 21, vierde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan is de mogelijkheid gegeven om de bestemming "Tuin I" in de bestemming "Woningbouw" te wijzigen. De aanvaardbaarheid van laatstgenoemde bestemming dient derhalve in beginsel als een gegeven te worden beschouwd.
Verweerder heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan de wijzigingsvoorwaarden, zoals opgenomen in artikel 21, vierde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, is voldaan. De bestemmingswijziging ziet op uitbreiding van de woning aan de zuidzijde. Uit de stukken is gebleken dat uitbreiding van de woning aan de noordzijde minder aanvaardbaar is gezien de indeling van de woning. Voorts zal de vergroting van de woning 30 m² bedragen. Ter zitting is in dit verband door appellant niet aannemelijk gemaakt dat hiermee niet kan worden voldaan aan de voorwaarde dat de inhoud van de woning niet meer zal bedragen dan 500 m³. Overigens zal bij de verlening van de bouwvergunning het ingediende bouwplan alsdan aan de in de voorschriften van de bestemming "Woningbouw" opgenomen bebouwingsregels worden getoetst.
Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van verweerder onverlet om in de besluitvorming omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
In dit verband heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat geen sprake is. Hierbij heeft hij in redelijkheid in aanmerking kunnen nemen dat de uit te breiden woning thans ligt schuin achter de stolpboerderij van appellant. Door het wijzigingsplan komt de woning over een lengte van vier meter te liggen naast de 18 meter lange westgevel van deze stolpboerderij. De afstand tussen de beide gevels zal dan nog altijd ongeveer 5,50 meter bedragen. De ruimte tussen beide woningen wordt nu reeds door struikgewas en ander afscheidingsmateriaal ingenomen. In het bewuste gedeelte van de stolpboerderij bevinden zich slaapkamers. Voorts blijft het grootste deel van het perceel bij de woning bestemd als "Tuin I" en behoudt appellant, in het bijzonder vanuit zijn woonkamer, vrij uitzicht.
2.5.2.    Wat de eventuele nadelige invloed van het wijzigingsplan op de waarde van de woning van appellant betreft, bestaat geen grond voor het oordeel dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat verweerder hieraan in deze procedure in redelijkheid een groot gewicht had moeten toekennen.
2.5.3.    Voor zover appellant stelt dat ten onrechte is afgeweken van de motivering van de bouwvergunning, welke is afgegeven bij de bouw van de woning, overweegt de Afdeling dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de desbetreffende woning is gebouwd op grond van een bij besluit van 30 juni 1987 door het college van burgemeester en wethouders verleende bouwvergunning. Daarbij is het bouwplan getoetst aan het destijds geldende bestemmingsplan, waarin de zogenoemde bouwstrookmethode was vastgelegd. Dit betekende dat bebouwing was toegestaan in een bouwstrook, waarbij de rooilijn gelijk was aan de noordzijde van de boerderij van appellant. De woning heeft in het geldende bestemmingsplan de bestemming "Woningbouw" gekregen, en de tuin heeft onder meer de bestemming "Tuin I" gekregen.
In artikel 21, vierde lid, van de planvoorschriften, waarop het voorliggende wijzigingsplan is gebaseerd, is de mogelijkheid neergelegd om de woning uit te breiden op gronden met de bestemming "Tuin I", hetgeen in het onderhavige geval meebrengt dat het bestemmingsplan reeds door middel van een wijzigingsbevoegdheid uitbreiding van de woning in zuidelijke richting mogelijk maakt.
In zoverre heeft verweerder in zijn motivering van het bestreden besluit naar het thans geldende bestemmingsplan kunnen verwijzen en kan de motivering van de destijds verleende bouwvergunning, waarover overigens niets is komen vast te staan, in het midden blijven.
2.5.4.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan.
Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kosto, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Kosto    w.g. Van Dorst
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2006
357-522.