200507467/1.
Datum uitspraak: 28 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.
Bij besluit van 29 april 2003 heeft de gemeenteraad van Venray, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 april 2003, het bestemmingsplan "Gouden Leeuw" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 25 november 2003, kenmerk 2003/50798, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 20 januari 2004, bij de Raad van State ingekomen op 21 januari 2004, beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 24 november 2004, no. 200400562/1, heeft de Afdeling dit beroep gegrond verklaard en het besluit van 25 november 2003 gedeeltelijk vernietigd.
Bij besluit van 21 juni 2005, kenmerk 2005/27483, heeft verweerder de bedenkingen van appellante ongegrond verklaard en de op de plankaarten A en B met een blauwe omlijning aangegeven plandelen opnieuw goedgekeurd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 24 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 25 augustus 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 16 november 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 27 januari 2006. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juni 2006, waar de gemeenteraad van Venray, vertegenwoordigd door F. Aarts, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. Appellante en verweerder zijn met kennisgeving niet verschenen.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Appellante betoogt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemmingen "Woondoeleinden 1" en "Woondoeleinden 2", respectievelijk de aanduidingen "geprojecteerde grondgebonden bebouwing, geprojecteerde gestapelde bebouwing, verblijfsgebied en tuinen", als nader aangeduid op de bij de uitspraak van 24 november 2004 behorende gewaarmerkte kaart. Appellante is van mening dat niet deugdelijk is onderzocht en gemotiveerd dat een garantie bestaat voor een goed woon- en leefklimaat. Zij stelt dat niet blijkt dat voldaan is aan de geluidgrenswaarden in de avond- en nachtperiode binnen de schil van 30-50 meter vanaf de discotheek annex café-bar in het pand Gouden Leeuw 14 en evenmin blijkt dat rekening is gehouden met de cumulatie van geluid door het gelijktijdig in bedrijf zijn van de zes horeca-inrichtingen in de omgeving. Verder blijkt uit het rapport Peutz van 10 mei 2005 niet dat de geluidemissie van de horeca-inrichting in het pand Gouden Leeuw 14 ten gevolge van de nieuw te bouwen appartementen aan de Langstraat 4 met ongeveer 13 dB (A) dient te worden gereduceerd, aldus appellante.
2.4. Verweerder heeft de bestreden plandelen na de uitspraak van de Afdeling van 24 november 2004, no.
200400562/1(gepubliceerd in AB 2005, 297) opnieuw goedgekeurd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uitgaande van bedoelde reductie van 13 dB(A) en de geluidemissie van de vijf andere horeca-inrichtingen in de omgeving, in het ongunstigste geval - wanneer de zes horeca-inrichtingen gelijktijdig overeenkomstig de maximaal toegestane geluidsruimte in bedrijf zijn - de 50 dB(A) etmaalwaarde op de gevels van vier van de oorspronkelijk geplande woningen in het plangebied wordt overschreden. Aan het plandeel met betrekking tot deze vier woningen heeft verweerder reeds in zijn vorige besluit goedkeuring onthouden. Deze vier woningen zijn gesitueerd in de zuidoostelijke rand van het plangebied op ruime afstand van de betwiste woningbouw in bedoelde schil van 30-50 meter vanaf de inrichting van appellante. Aldus is de betwiste woningbouw ruimschoots gesitueerd buiten de 50 dB(A)-etmaalwaarde contour als gevolg van de zes onderzochte horeca-inrichtingen. Verweerder is dan ook van mening dat vanuit akoestisch oogpunt een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd op een afstand van 30 meter van de horeca-inrichting van appellante, zodat uit dien hoofde niet behoeft te worden gevreesd voor beperkingen in haar bedrijfsvoering.
Vaststelling van de feiten
2.5. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 24 november 2004, no.
200400562/1, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
"2.6.4. Het plan maakt, na de onthouding van goedkeuring door verweerder, de bouw van woningen mogelijk op een afstand van 30 meter van het pand van appellante. Verweerder heeft zich bij het berekenen van deze afstand gebaseerd op de VNG-brochure "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2001 (hierna: de Brochure). De in de Brochure aanbevolen afstand tussen een discotheek en woningen in een rustige woonwijk bedraagt 50 meter. Verweerder is, in navolging van de gemeenteraad, afgeweken van deze aanbevolen afstand. Nu de afstanden in de Brochure louter indicatief zijn, is afwijking hiervan in beginsel mogelijk, met dien verstande dat een afwijking dient te worden gemotiveerd. Blijkens de stukken is verweerder ervan uitgegaan dat het plangebied, gelet op de vermenging van stedelijke functies aldaar, niet is te karakteriseren als een rustige woonwijk, maar als een gemengd gebied. In dat geval kan in beginsel de afstand van 30 meter worden aangehouden. Blijkens het deskundigenbericht zal, bij woningbouw op een afstand van 30 meter van de bestaande horeca-inrichtingen aan de Langstraat, waaronder de inrichting van appellante, de geluidsgrenswaarde van 50 dB(A) ter plaatse van deze woningen echter met 7 dB(A) worden overschreden. Ter zitting heeft verweerder de aandacht gevestigd op het feit dat op korte termijn een aanvraag om bouwvergunning in behandeling zal worden genomen door het college van burgemeester en wethouders ten behoeve van de bouw van twaalf appartementen aan de Langstraat. Deze appartementen, waarvoor op grond van het geldende bestemmingsplan "Centrum, 2e herziening" een rechtstreekse bouwtitel bestaat, zijn voorzien op een afstand van ongeveer 15 meter van de inrichting van appellante. Appellante zal, teneinde te kunnen blijven voldoen aan de geluidsgrenswaarde van 50 dB(A), naar aanleiding van deze ontwikkeling geluidbeperkende maatregelen moeten treffen. Volgens verweerder vindt de beperking van de bedrijfsvoering van appellante aldus niet zijn oorzaak in het bestreden plan, maar in de komst van de appartementen. Niet is echter onderzocht of de geluidbeperkende maatregelen, die appellante naar aanleiding van de komst van de appartementen zal moeten treffen, eveneens afdoende zullen zijn om in het plangebied een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen of dat daartoe aanvullende maatregelen zullen moeten worden getroffen. De Afdeling neemt hierbij mede in aanmerking dat in het geval van horeca-activiteiten, zoals van appellante, de avond- en de nachtperiode maatgevend zijn, voor welke perioden ingevolge het Besluit geluidsgrenswaarden van respectievelijk 45 en 40 dB(A) gelden. Gelet hierop heeft verweerder er niet zonder meer van uit mogen gaan dat op een afstand van 30 meter van de horeca-inrichting van appellante een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd, zodat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en genomen. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen met de bestemmingen "Woondoeleinden 1" en "Woondoeleinden 2", respectievelijk de aanduidingen "geprojecteerde grondgebonden bebouwing, geprojecteerde gestapelde bebouwing, verblijfsgebied en tuinen", nader aangeduid op de bij deze uitspraak behorende en als zodanig gewaarmerkte kaarten, wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd."
2.5.2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit een aanvullend akoestisch onderzoek ten grondslag gelegd, dat de gemeente Venray heeft laten uitvoeren door Bureau Peutz (hierna: Peutz). Het verslag van dit onderzoek is neergelegd in het rapport van 10 mei 2005, no. F 17170-2. Hierin wordt op pagina 7 onder meer gesteld dat beschouwing van de 50 dB(A)-etmaalwaarde contour van de door appellante geëxploiteerde discotheek aantoont dat het plan in principe juist mogelijk is. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat ten gevolge van de nieuwbouw aan de Langstraat 4, die gesitueerd is buiten het plangebied, de geluidemissie van deze discotheek aanzienlijk gereduceerd zal dienen te worden. In hoeverre deze reductie (ongeveer 13 dB(A) in de praktijk realistisch en haalbaar is, heeft Peutz niet in de beschouwingen betrokken. Verder gaat Peutz er vanuit dat ook twee andere discotheken vergaande maatregelen zullen dienen te treffen.
2.5.3. In het deskundigenbericht staat vermeld in het onderzoek van Peutz een cumulatieve beoordeling van directe geluidhinder door de diverse discotheken heeft plaatsgevonden. In het deskundigenbericht wordt echter geconcludeerd dat niet duidelijk is waarop de in het onderzoek van Peutz genoemde noodzakelijke verbetering van de isolatiewaarde van 13 dB(A) is gestoeld. Niet is nagegaan of een en ander praktisch uitvoerbaar is en wat de consequenties voor de bedrijfsvoering van appellante zouden kunnen zijn. Er is sprake van een bestaande onverenigbaarheid van de horecabestemming met de woonbestemming op het perceel Langstraat 4. Indien daarvoor een oplossing wordt gevonden, in de vorm van een betere geluidsisolatie van de horecapanden, resteren er geen belemmeringen meer voor woningbouw binnen de bestreden plandelen, aldus het deskundigenbericht.
Het oordeel van de Afdeling
2.6.1. De Afdeling dient de vraag te beantwoorden of verweerder bij het bestreden besluit heeft voldaan aan de uitspraak van 24 november 2004, no.
200400562/1en of hij de in die uitspraak geconstateerde gebreken in het besluit van 25 november 2003 heeft weggenomen.
2.6.2. Blijkens het rapport van Peutz van 10 mei 2005, no. F17170-2 dat verweerder aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegd, heeft deze adviseur gesteld dat hij niet heeft onderzocht of de reductie van geluidemissie van de horeca-inrichting van appellante met 13 dB(A) met het oog op de nieuwbouw op het perceel Langstraat 4 praktisch uitvoerbaar is. In het deskundigenbericht wordt dit bevestigd en wordt daaraan toegevoegd dat niet duidelijk is wat de gevolgen van de reductie van geluidemissie met 13 dB(A) zijn voor het bedrijf van appellante.
2.6.3. Hieruit volgt dat verweerder niet met inachtneming van de uitspraak van de Afdeling van 24 november 2005 heeft onderzocht of de geluidbeperkende maatregelen, die appellante naar aanleiding van de komst van de appartementen zal moeten treffen, eveneens afdoende zullen zijn om in het plangebied een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen of dat daartoe aanvullende maatregelen zullen moeten worden getroffen. Uit het onderzoek van Peutz en het deskundigenbericht is gebleken dat ook de niet door appellante geëxploiteerde omliggende discotheken isolatiemaatregelen zullen moeten nemen om een aanvaarbaar woon- en leefklimaat te garanderen in het gebied waarop de bestreden plandelen betrekking hebben.
2.6.4. Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd. De Afdeling wijst er op dat verweerder bij het opnieuw voorzien in de zaak niet kan volstaan met het beoordelen van uitsluitend de reductie van geluidemissie en de te treffen noodzakelijke aanvullende maatregelen met betrekking tot de horeca-inrichting die appellante exploiteert in het pand Gouden Leeuw 14. Verweerder dient tevens na te gaan welke noodzakelijke aanvullende maatregelen vanwege de reductie van geluidemissie met betrekking tot de overige omliggende horeca-inrichtingen moeten worden getroffen om een aanvaardbaar woon- en leefklimaat, met name gedurende de relevante avond- en nachtperiode, in het plangebied te garanderen. Hierbij is in aanmerking genomen dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening rekening dient te worden gehouden met de cumulatie van geluidhinder van alle in de directe omgeving van het plangebied gelegen horeca-inrichtingen.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 21 juni 2005, kenmerk 2005/27483;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Limburg aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Limburg aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. R.J. Hoekstra en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven w.g. Broekman
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2006