ECLI:NL:RVS:2006:AX9059

Raad van State

Datum uitspraak
21 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200506003/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring uitwerkingsplan en wijzigingsplan bestemmingsplan 'Plaszoom' door college van burgemeester en wethouders van Berkel en Rodenrijs

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het uitwerkingsplan "Bestemmingsplan 'Plaszoom', Uitwerkingsplan Rodenrijse Zoom" en het wijzigingsplan "Fasering bestemmingsplan Plaszoom" door het college van burgemeester en wethouders van Berkel en Rodenrijs. Het besluit van 1 maart 2005, waarbij deze plannen zijn vastgesteld, is door verschillende appellanten aangevochten. De Raad van State heeft op 21 juni 2006 uitspraak gedaan in deze zaak. De appellanten, waaronder [appellant sub 1], [appellanten sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4], hebben bezwaren geuit tegen de goedkeuring van de plannen, met name met betrekking tot de gevolgen voor hun bedrijfsvoering en de woon- en leefomstandigheden in de nabijheid van de nieuwe woningen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de beroepen van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat het college van burgemeester en wethouders in sommige gevallen onterecht goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan. Het beroep van [appellant sub 1] is gegrond verklaard, en de goedkeuring van de plandelen die binnen 50 meter van zijn bedrijf zijn gelegen, is vernietigd. De beroepen van de andere appellanten zijn ongegrond verklaard. De Raad van State heeft geoordeeld dat de goedkeuring van het wijzigingsplan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, en dat de plannen voldoen aan de wettelijke eisen. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de betrokken partijen, vooral voor de appellanten die vrezen voor negatieve gevolgen van de nieuwe woningbouw voor hun bedrijfsvoering en leefomgeving.

Uitspraak

200506003/1.
Datum uitspraak: 21 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.    [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3.    [appellanten sub 3], wonend te [woonplaats],
4.    [appellant sub 4], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 maart 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Berkel en Rodenrijs het uitwerkingsplan "Bestemmingsplan 'Plaszoom', Uitwerkingsplan Rodenrijse Zoom" en het wijzigingsplan "Fasering bestemmingsplan Plaszoom" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 7 juni 2005, kenmerk DRM/ARB/05/2823A, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan en het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief van 11 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 2005, [appellanten sub 2] bij brief van 25 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2005, [appellanten sub 3] bij brief van 22 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2005, en [appellant sub 4] bij brief van 26 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 26 juli 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 13 januari 2006 (hierna: het deskundigenbericht). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellant sub 1], het college van burgemeester en wethouders van Berkel en Rodenrijs en BAM Vastgoed B.V.. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2006, waar [appellant sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. J.J. Paalman en ir. J. Witte, advocaat te Almelo, respectievelijk medewerker van DGMR, [appellanten sub 2], in persoon en bijgestaan door mr. H. van Veldhuisen, [appellant sub 4], in persoon en bijgestaan door mr. E.F.J.A.M. de Wit, advocaat te Leusden, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. J. du Pont, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. [appellanten sub 3] zijn niet verschenen. Voorts zijn als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Berkel en Rodenrijs, vertegenwoordigd door mr. M.G. Dorrepaal en J.A. van Linden, ambtenaren van de gemeente, en ir. A.M. Schakel, medewerker van bureau Witteveen en Bos, en BAM Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door mr. R.R. Crince le Roy, ing. R.P.M. Jansen en ing. M.L. Stok, advocaat te Rotterdam, respectievelijk medewerkers van Peutz B.V..
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht, zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader van de Afdeling
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan en een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen en dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of de plannen binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen en bepaalde grenzen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder er op toe te zien dat de plannen en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van de plannen overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het uitwerkingsplan en het wijzigingsplan
2.3.    Het uitwerkingsplan en het wijzigingsplan zijn gebaseerd op het bestemmingsplan "Plaszoom" (hierna: het bestemmingsplan), dat door de gemeenteraad is vastgesteld bij besluit van 31 januari 2002. Dit plan heeft betrekking op de gronden tussen de erven van de (woon)bebouwing aan de oostzijde van de Rodenrijseweg en de zogeheten Landscheiding. Aan de zuidzijde wordt het plangebied begrensd door de erven bij de bebouwing langs de Bonfut. Aan de gronden waarop het uitwerkingsplan betrekking heeft is in het bestemmingsplan onder meer de bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW(bv)-" gegeven. Daar waar dat in verband met de bedrijven, die ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan waren gevestigd aan de Rodenrijseweg en de Bonfut, nodig of wenselijk werd geacht is voornoemde bestemming gecombineerd met de aanduiding "milieuzone bedrijven". Het uitwerkingsplan maakt de ontwikkeling van de locatie Rodenrijse Zoom tot nieuw woongebied mogelijk. De gronden hebben onder meer de bestemming "Woondoeleinden -W-" gekregen met de aanduidingen van het bouwvlak en "erf" en "tuin". Met het wijzigingsplan wordt de fasering met betrekking tot de bouw van woningen gewijzigd in die zin dat realisering van de locatie mogelijk is vanaf 2005.
Het beroep van [appellant sub 1]
Het standpunt van appellant
2.4.    Appellant stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan, voor zover het betreft de plandelen die binnen 50 meter van zijn aannemersbedrijf zijn gelegen. Hij betoogt dat op te korte afstand van zijn aannemersbedrijf woningbouw mogelijk wordt gemaakt en vreest daardoor in zijn bedrijfsvoering te worden beperkt. Daarnaast stelt hij dat in de desbetreffende woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Woningbouw binnen 50 meter van zijn bedrijf is in strijd met de indicatieve afstanden, zoals genoemd in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 1999 (hierna: de VNG-brochure) en daarnaast is geen rekening gehouden met de in het bedrijfspand aanwezige verfspuitinstallatie, aldus appellant. Voorts is de in het bestemmingsplan om zijn perceel getrokken "milieuzone bedrijven" (hierna: milieuzone) met een straal van 50 meter ten onrechte teruggebracht tot ongeveer 5 meter. Dit is in strijd met artikel 14 van de voorschriften van het bestemmingsplan. Daarnaast is het rapport van DCMR nooit overgelegd en is niet voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 5, derde lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, aldus appellant. Hij betoogt voorts dat hij vanwege een erfdienstbaarheid niet meer via de huidige uitweg de achterzijde van zijn bedrijfspand zal kunnen bereiken. Tot slot stelt appellant in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan.
Het standpunt van verweerder
2.5.    Verweerder heeft de plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft de plandelen goedgekeurd. Hij heeft ingestemd met de weerlegging van de zienswijzen door het college van burgemeester en wethouders. Het wijzigingsplan is niet in strijd met de wijzigingsvoorwaarden uit het bestemmingsplan, aldus verweerder.
De vaststelling van de feiten
2.6.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1.    Appellant exploiteert een aannemersbedrijf op het perceel aan de [locatie 1]. Blijkens het deskundigenbericht houdt appellant zich als aannemer hoofdzakelijk bezig met verbouwingen en renovaties voor particuliere opdrachtgevers. Het aannemersbedrijf heeft zich in de loop der jaren ontwikkeld tot een kleine timmerfabriek. Een substantieel deel van de omzet van het bedrijf is afkomstig van de deuren en kozijnen, die in de werkplaats van het bedrijf worden gemaakt. Het bedrijf is ongeveer 75 jaar gevestigd op het perceel aan de [locatie 1]. In 2001 is in het bedrijf een verfspuitruimte geïnstalleerd, waarvoor op 14 augustus 2001 een vergunning op grond van de Wet milieubeheer is verleend.
De (zuid)oostelijke grens van het perceel valt samen met de plangrens van het uitwerkingsplan en aan het plandeel dat grenst aan het perceel zijn in het uitwerkingsplan de bestemmingen "Woondoeleinden" en "Water" toegekend. Op de bij het bestemmingsplan behorende plankaart is om het perceel van appellant de aanduiding "milieuzone bedrijven" met een straal van 50 meter opgenomen. De bij het uitwerkingsplan behorende plankaart geeft voor het bedrijf van appellant de aanduiding "milieuzone inrichtingen" aan, bij welke aanduiding een afstand van ongeveer 5 meter rondom het bedrijf in acht is genomen.
2.6.2.    Ingevolge het bestemmingsplan "Rodenrijseweg, 14e herziening" geldt voor het perceel van appellant de bestemming "Bedrijven B(2)", hetgeen betekent dat op het perceel categorie 2 bedrijven toelaatbaar worden geacht. Op deze bestemming zijn bedrijfstypen c.q. bedrijfsactiviteiten toegestaan die, gelet op hun aard en invloed op de omgeving, toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing, echter alleen in gebieden met gemengde functies.
2.6.3.    Op de plankaart van het uitwerkingsplan is de afstand tussen de achtergevel van het bedrijf van appellant en het dichtstbijzijnde bouwvlak 15 meter.
2.6.4.    In opdracht van het gemeentebestuur is door Ercorys-Kolpron een onderzoek gedaan naar de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte, waarvan de resultaten zijn neergelegd in het rapport "Ontwikkeling Rodenrijse Zoom, Berkel en Rodenrijs" van 22 oktober 2004.
Het wettelijk kader
2.6.5.    Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd het plan overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te wijzigen indien de wijziging betrekking heeft op:
f. het vergroten of verkleinen of opheffen van de hindercirkels zoals die op de kaart zijn opgenomen met de aanduiding "hindercirkel" indien dat mogelijk, gewenst of noodzakelijk is zoals in verband met technologische ontwikkelingen, het opheffen van de bedrijfsactiviteiten van het betreffende bedrijf en als blijkt dat de feitelijke hindercirkel groter of kleiner is blijkens de milieuvergunning of melding;
g. het verkleinen of schrappen van de op de plankaart gegeven aanduiding "milieuzone bedrijven" indien voor de milieuzone relevante bedrijfsactiviteiten zijn beperkt, verplaatst en/of beëindigd;
h. het wijzigen van de fasering met betrekking tot de bouw van woningen als opgenomen in artikel 1, vierde lid, onder 5, waarbij eerder dan 1 januari 2008 woningen mogen worden gebouwd, indien op grond van resultaten van een onderzoek naar de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte een eerdere realisering van woningen gewenst is.
Het oordeel van de Afdeling
2.7.    Wat betreft de stelling van appellant dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan overweegt de Afdeling het volgende. Zoals in overweging 2.6.5 is overwogen is het college van burgemeester en wethouders in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder h, van de voorschriften van het bestemmingsplan de bevoegdheid toegekend om het bestemmingsplan overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te wijzigen, wat betreft de fasering met betrekking tot de bouw van woningen als opgenomen in artikel 1, vierde lid, onder 5, waarbij eerder dan 1 januari 2008 woningen mogen worden gebouwd, indien op grond van resultaten van een onderzoek naar de kwalitatieve en kwantitatieve woningbehoefte een eerdere realisering van woningen gewenst is. Zo'n onderzoek heeft, naar uit 2.6.4 blijkt, plaatsgevonden. Uit het wijzigingsbesluit blijkt dat het college van burgemeester en wethouders onder verwijzing naar de conclusies van het in 2.6.4 vermelde rapport heeft vastgesteld dat op grond van kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte een eerdere realisering van woningen in de periode 2005-2010 is gewenst. Appellant heeft de conclusies van het rapport niet gemotiveerd betwist.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het wijzigingsplan aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarde voldoet en niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins in voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan.
Het beroep van appellant is in zoverre ongegrond.
2.8.    Niet in geschil is dat ingevolge het bestemmingsplan voor het perceel van appellant de aanduiding "milieuzone bedrijven" met een straal van 50 meter geldt en dat gelet op de bij het uitwerkingsplan behorende plankaart ingevolge dit plan nog slechts sprake is van een milieuzone met een straal van ongeveer 5 meter. Dit betekent dat de milieuzone door het college van burgemeester en wethouders bij het uitwerkingsplan gewijzigd is vastgesteld. Ter zitting is van de zijde van het college gewezen op de mogelijkheid die artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, van de voorschriften van het bestemmingsplan biedt tot het verkleinen van de hindercirkels zoals die op de kaart van het bestemmingsplan zijn opgenomen. Ten aanzien van deze mogelijkheid stelt de Afdeling vast dat de aanduiding "hindercirkel" niet voorkomt op de plankaart van het bestemmingsplan, zodat het verkleinen van de milieuzone op de plankaart van het uitwerkingsplan reeds hierom niet kan worden gebaseerd op dit voorschrift. Naar het oordeel van de Afdeling moet het er voor moet worden gehouden dat met het uitwerkingsplan - naast de uitwerking van de bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW(bv)-" - tevens is beoogd het bestemmingsplan te wijzigen met toepassing van de in artikel 14, eerste lid, onder g, van de voorschriften van het bestemmingsplan neergelegde wijzigingsbevoegdheid. Om van deze bevoegdheid gebruik te kunnen maken, dient sprake te zijn van een situatie, waarin de voor de milieuzone relevante bedrijfsactiviteiten zijn beperkt, verplaatst en/of beëindigd. Niet gebleken is echter dat de bedrijfsactiviteiten van appellant sinds de vaststelling van het bestemmingsplan, waarin ten behoeve van het bedrijf een milieuzone van 50 meter is opgenomen, zijn beperkt, verplaatst of gewijzigd. Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat, voor zover met het uitwerkingsplan tevens is beoogd het bestemmingsplan ten aanzien van de aanduiding "milieuzone bedrijven" om het onderhavige bedrijfsperceel te wijzigen, het college van burgemeester en wethouders daartoe niet bevoegd was.
Gezien de strijdigheid van het uitwerkingsplan met het bepaalde in artikel 14, eerste lid, onder g, van de voorschriften van het bestemmingsplan, behoeft het beroep van appellant, voor zover gericht tegen de goedkeuring van het uitwerkingsplan, voor het overige geen bespreking.
2.8.1.    Gelet op het vorenstaande is het uitwerkingsplan, voor zover daarin toepassing is gegeven aan artikel 14, eerste lid, onder g, van de voorschriften van het bestemmingsplan, vastgesteld in strijd met artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Door het plan niettemin goed te keuren heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht.
Het beroep van appellant is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan de plandelen die binnen 50 meter van het bedrijf van appellant zijn gelegen, dient te worden vernietigd.
Uit het vorenstaande volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om in zoverre goedkeuring te onthouden aan het uitwerkingsplan.
Het beroep van [appellanten sub 2]
Het standpunt van appellanten
2.9.        Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het uitwerkingsplan, voor zover het betreft de plandelen binnen 50 meter van hun bedrijf. Zij betogen dat op te korte afstand van hun bedrijf woningbouw mogelijk wordt gemaakt en zij vrezen dat hun toekomstige bedrijfsvoering hierdoor zal worden belemmerd. Daarnaast stellen zij dat in de desbetreffende woningen geen aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Voorts is door het gemeentebestuur geen rekening gehouden met de toekomstige uitbreidingen van hun bedrijf waarvoor al forse investeringen zijn gedaan en met de in dit verband verleende bouwvergunningen voor ingrijpende verbouwingen en voor een 15 meter hoge windturbine. Evenmin is rekening gehouden met de omstandigheid dat op hun perceel bedrijven uit categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, waarbij een afstand van 50 meter dient te worden aangehouden. Daarnaast vrezen appellanten dat hun privacy wordt aangetast als op een afstand van ongeveer 19 meter huizen worden gebouwd.
Het standpunt van verweerder
2.10.        Verweerder heeft de plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft de plandelen goedgekeurd. Hij heeft ingestemd met de weerlegging van de zienswijzen door het college van burgemeester en wethouders.
De vaststelling van de feiten
2.11.        Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.11.1.    Appellanten exploiteren op het perceel aan de [locatie 2] een adviesbureau, werkzaam in de rampenhulpverlening en de telecomsector, dat technische projecten begeleidt. In dat kader worden tevens (schaal)modellen ontworpen en gebouwd. Bij besluiten van 5 september 2000 en 31 maart 2003 zijn bouwvergunningen verleend voor de verbouwing van het bestaande pand tot een woning, kantoorruimte en overige ruimten. Appellanten hebben plannen om hun bedrijf in de toekomst uit te breiden met zwaardere bedrijfsactiviteiten, zoals het op grotere schaal bewerken van staal, plexiglas en hout. De verbouwing van het bedrijfspand is reeds enige jaren aan de gang en er is een krachtstroominstallatie aangebracht. Op 25 mei 2005 is bouwvergunning voor een 15 meter hoge windturbine verleend. Ter zitting is gebleken dat tegen deze verlening bezwaar is gemaakt, dat de beslissing tot verlening van de bouwvergunning bij de beslissing op bezwaar is herroepen en dat de aanvraag is aangehouden. Tegen de beslissing op bezwaar is beroep ingesteld bij de rechtbank. Het perceel wordt aan de noordzijde begrensd door het gebied waarop het uitwerkingsplan betrekking heeft en aan het plandeel dat grenst aan het perceel zijn de bestemmingen "Woondoeleinden" en "Water" toegekend.
2.11.2.    Voor het perceel van appellanten geldt het bestemmingsplan "Rodenrijseweg, 14e herziening". In dit plan is aan het perceel de bestemming "Bedrijven B (3.1)" toegekend. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor bedrijven vallende onder de categorieën 1 tot en met 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten. Volgens de toelichting op deze Staat van Bedrijfsactiviteiten betreft categorie 3 bedrijven die gelet op hun aard en invloed op de omgeving in enige mate ruimtelijk gescheiden dienen te zijn van woonwijken. Deze bedrijven dienen te zijn voorzien van een eigen autoverbinding met de hoofd en/of verzamelwegen. Bedrijven met de subcategorie 3.1 zijn toelaatbaar aan de rand van woonwijken, echter in het algemeen gescheiden door een weg of een groenstrook, aldus de toelichting.
2.11.3.    In het uitwerkingsplan is de afstand tussen het bedrijfspand van appellanten en het dichtstbijzijnde bouwvlak ongeveer 20 meter. In het bestemmingsplan is ten behoeve van het perceel van appellanten niet in een "milieuzone bedrijven" voorzien.
Het oordeel van de Afdeling
2.12.        Zoals in 2.3 is overwogen is het uitwerkingsplan gebaseerd op het bestemmingsplan "Plaszoom", dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 31 januari 2002. Aan de gronden waarop het uitwerkingsplan betrekking heeft, is in het bestemmingsplan onder meer de bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW(bv)-" gegeven. Appellanten zijn destijds niet tegen het besluit van verweerder over de goedkeuring van het bestemmingsplan in beroep gekomen.
2.12.1.    Het toepassen van uitwerkingsregels die zijn neergelegd in het bestemmingsplan is een verplichting. Slechts bijzondere omstandigheden kunnen ertoe leiden dat aan deze verplichting kan worden voorbijgegaan. Het voorgaande brengt met zich dat door het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan de aanvaardbaarheid van de bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW(bv)-" in beginsel als een gegeven moet worden beschouwd. In dit geval betekent dit, dat de inrichting van het plangebied als woongebied een gegeven is. De uitwerkingsregels laten het college van burgemeester en wethouders echter ruimte om binnen de daarin bepaalde grenzen de inrichting van het gebied in het uitwerkingsplan nader te bepalen, waarbij de gronden onder meer voor wonen, groen, verkeer of water kunnen worden bestemd.
Gelet hierop moet thans worden bezien of de gekozen inrichting van het uitwerkingsplan, waarbij aan de in geding zijnde gronden met de bestemming "Uit te werken woondoeleinden met bijbehorende voorzieningen -UW(bv)-" de bestemming "Woondoeleinden" is toegekend, in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
2.12.2.    Ter zitting is gebleken dat bij het opstellen van het uitwerkingsplan door het college van burgemeester en wethouders is gekeken naar de feitelijke situatie op het perceel aan de [locatie 2] zoals deze in overweging 2.11.1 is weergegeven. Voorts is gebleken dat voor de huidige bedrijfsactiviteiten geen milieuvergunning is vereist, maar kon worden volstaan met een melding op grond van het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer. Thans is derhalve geen sprake van activiteiten op het perceel van appellanten die een milieuzonering behoeven.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat de bestaande activiteiten ertoe nopen dat geen woningen worden gebouwd binnen een afstand van 50 meter van hun bedrijfspand.
2.12.3.    Wat betreft de stelling van appellanten dat geen rekening is gehouden met hun uitbreidingswensen en de omstandigheid dat op hun perceel bedrijven uit categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan, waarbij volgens hen een afstand van 50 meter wordt aanbevolen, overweegt de Afdeling het volgende.
Zoals hiervoor is overwogen heeft het college van burgemeester en wethouders bij de vaststelling van het uitwerkingsplan rekening gehouden met de bedrijfsactiviteiten die thans op het perceel van appellanten plaatsvinden. Het college heeft daarbij aangesloten bij de uitgangspunten die ten grondslag hebben gelegen aan de vaststelling van het bestemmingsplan "Plaszoom". Bij de vaststelling van dat bestemmingsplan is op basis van een inventarisatie van de bestaande bedrijvigheid rond het plangebied voor de toen aanwezige bedrijven bezien of op gronden met de bestemming "Uit te werken woondoeleinden en bijbehorende voorzieningen -Uw(bv)-" de aanduiding "milieuzone bedrijven" diende te worden opgenomen. Voor het bedrijf van appellanten is deze zone niet opgenomen. Het college ziet thans geen aanleiding om bij de afweging van de belangen een ander uitgangspunt te hanteren dan bij de opstelling van het bestemmingsplan.
Verder heeft het college van burgemeester en wethouders overwogen dat de uitbreidingsplannen van appellanten te onbepaald en te onzeker zijn om thans rekening mee te houden. Bij een uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten, of de vestiging van een ander bedrijf in categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zal het bedrijf moeten voldoen aan de eisen uit het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer of, indien nodig, een milieuvergunning ter voorkoming of ter beperking van overlast in de omgeving.
De Afdeling is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen instemmen met het voormelde standpunt van het college van burgemeester en wethouders. Zij neemt daarbij in aanmerking dat weliswaar is gebleken dat appellanten weliswaar plannen hebben om hun bedrijf in de toekomst uit te breiden met zwaardere bedrijfsactiviteiten, maar dat ter zitting is gebleken dat deze plannen nog niet concreet zijn en onder meer afhankelijk zijn van de voltooiing van de verbouwing van het bedrijfspand, welke verbouwing inmiddels enkele jaren duurt. Onder deze omstandigheden heeft verweerder zich met het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de toekomstplannen te onzeker en onbepaald zijn om er thans rekening mee te houden. Voorts is niet aannemelijk geworden dat bij een uitbreiding of verandering van de bedrijfsactiviteiten ter plaatse, door het treffen van maatregelen, ter plaatse van de voorziene woningen geen goed woon- en leefklimaat zou kunnen worden gegarandeerd.
2.12.4.    Wat betreft de stelling van appellanten dat zij vrezen dat hun privacy wordt aangetast als op een afstand van 20 meter van hun bedrijfsgebouw woningen worden gebouwd, overweegt de Afdeling dat aannemelijk is dat door de voorziene ligging van de woningen de privacy van appellanten enigszins zal verminderen. Niet gebleken is echter dat die vermindering zodanig zal zijn dat verweerder hieraan in redelijkheid niet heeft kunnen voorbijgaan.
2.12.5.    Alle belangen in aanmerking genomen heeft verweerder in redelijkheid een afstand van 20 meter van het bedrijfsgebouw van appellanten tot de voorziene woonbebouwing aanvaardbaar kunnen achten.
2.12.6.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan de plandelen.
Het beroep van appellanten is ongegrond.
De beroepen van [appellanten sub 3]
Het standpunt van appellanten
2.13.        Appellanten stellen in beroep tegen het uitwerkingsplan dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" die grenzen aan het perceel aan de [locatie 3]. Zij betogen dat ten onrechte niet is voorzien in een scheidingssloot achter hun perceel en zij vrezen hierdoor wateroverlast te zullen ondervinden. Voorts zijn volgens appellanten zowel zij als verweerder misleid, omdat er door het college van burgemeester en wethouders nooit is gereageerd op hun brief van 14 oktober 2004, waarin toezeggingen, die zijn gedaan door BAM Vastgoed B.V., zijn vermeld.
Het standpunt van verweerder
2.14.        Verweerder heeft de plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft de plandelen goedgekeurd.
Vaststelling van de feiten
2.15.        Appellanten zijn sinds 2002 eigenaar en bewoner van de woning op het perceel aan de [locatie 3]. De (zuid)oostelijke grens van het perceel valt samen met de plangrens van het uitwerkingsplan en aan de plandelen die grenzen aan het perceel is de bestemming "Woondoeleinden" met de aanduidingen "erf" en "tuin" toegekend. Het uitwerkingsplan maakt de bouw van woningen op ongeveer 13 meter afstand van het perceel van appellanten mogelijk. Aan de grond tussen het bebouwingsvlak en het perceel aan de [locatie 3] is de aanduiding "erf" toegekend. In het uitwerkingsplan is niet voorzien in de aanleg van een sloot langs de perceelgrens.
2.15.1.    In het deskundigenbericht is vermeld dat langs de tuin van het perceel aan de [locatie 3] geen sloot aanwezig was toen appellanten de woning op dit perceel kochten en dat de tuin grotendeels gedraineerd is. Voorts staat in het deskundigenbericht vermeld dat langs de percelen ten noorden en ten zuiden van het perceel van appellanten sloten zijn aangelegd. Deze sloten staan met elkaar in verbinding via een betonnen duiker die langs de grens van voornoemd perceel loopt. Daarnaast komen de te bouwen woningen op de plandelen die grenzen aan het perceel van appellanten iets beneden het niveau van dit perceel te liggen. Een dergelijke hoogteligging sluit uit dat bij deze woningen aan te leggen tuinen aanzienlijk zullen worden opgehoogd. Ten slotte blijkt uit het deskundigenbericht dat ter voorkoming van vernatting zal worden voorzien in de aanleg van een zogenoemde drain, in combinatie met een zogenoemde grindkoffer.
Het oordeel van de Afdeling
2.16.        Niet in geschil is dat het uitwerkingsplan niet voorziet in de aanleg van een scheidingssloot langs het perceel van appellanten. Blijkens de stukken is voor dit perceel door het college van burgemeester en wethouders gekozen voor een alternatief in de vorm van een drain, aangezien met appellanten geen overeenstemming kon worden bereikt over het realiseren van een scheidingssloot op een (gedeelte) van de gemeenschappelijke perceelgrens. De drain zal worden aangelegd op de plandelen die grenzen aan het perceel van appellanten en zal in verbinding komen te staan met de elders in het plangebied te realiseren waterberging. Voorts zal de drain naar ter zitting van de zijde van BAM Vastgoed B.V. is bevestigd voldoende capaciteit hebben om bij extreme of langdurige neerslag te voorkomen dat op de aangrenzende percelen sprake zal zijn van wateroverlast. Daarnaast zijn langs de percelen ten noorden en zuiden van het perceel van appellanten sloten aangelegd die voor een verdere afwatering zullen zorgen. Uit het deskundigenbericht blijkt voorts dat de te bouwen woningen naast het perceel van appellanten iets beneden het niveau van dit perceel komen te liggen en dat een dergelijke hoogteligging een aanzienlijke ophoging van de aan te leggen tuinen bij deze woningen uitsluit.
Voorts blijkt uit het deskundigenbericht dat van de zijde van BAM Vastgoed B.V. is toegezegd dat de drain zal worden aangelegd op de plandelen die grenzen aan het perceel van appellanten en niet op gronden van appellanten zelf. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat de aanleg van een drain, in combinatie met de aanleg van een grindkoffer, geen oplossing biedt voor de door hen gevreesde wateroverlast. In hetgeen appellanten voor het overige hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
2.16.1.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan de plandelen.
Het beroep van appellanten is ongegrond.
Het beroep van [appellant sub 4]
Het standpunt van appellant
2.17.    Appellant stelt in beroep tegen het uitwerkingsplan dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Woondoeleinden" die grenzen aan het perceel aan de [locatie 4]. Volgens hem is er ten onrechte niet voorzien in een scheidingssloot achter zijn perceel. Appellant vreest wateroverlast te zullen ondervinden op zijn perceel, waardoor hij zijn paarden er niet meer kan laten grazen en berijden. Volgens appellant is met mogelijke wateroverlast ten onrechte geen rekening gehouden. Een structurele oplossing voor zijn perceel kost € 80.000, aldus appellant.
Het standpunt van verweerder
2.18.    Verweerder heeft de plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft de plandelen goedgekeurd.
De vaststelling van de feiten
2.19.    Appellant is sinds 1987 eigenaar en bewoner van de woning op het perceel aan de [locatie 4]. De oostelijke grens van het perceel valt samen met de plangrens van het uitwerkingsplan en aan de plandelen die grenzen aan het perceel is de bestemming "Woondoeleinden" met de aanduidingen "erf" en "tuin" toegekend. Het uitwerkingsplan maakt de bouw van woningen op ongeveer 10 meter afstand van de grens van het perceel van appellant mogelijk. Aan de gronden tegenover het bebouwingsvlak van voornoemde percelen met de bestemming "Woondoeleinden" is onder meer de bestemming "Water" toegekend. De kortste afstand tussen de perceelgrens van appellant en de grens van het dichtstbijzijnde plandeel met de bestemming "Water" bedraagt ongeveer 50 meter.
2.19.1.    In de noordoostelijke hoek van zijn perceel heeft appellant een paardenrijbaan aangelegd. Volgens het deskundigenbericht is deze rijbaan voorzien van een drainering, die voorheen uitmondde in een sloot, die in het plangebied van het bestemmingsplan lag. Thans is de drainering aangesloten op de afvoer van het tijdelijke gebouw waarin het informatie- en verkoopkantoor van BAM Vastgoed B.V. is gehuisvest. Langs de grens van het uitwerkingsplan met de percelen van de woningen aan de zuidzijde van de woning van appellant is een scheidingssloot geprojecteerd. Deze sloot eindigt op een afstand van ongeveer 25 meter van de rijbaan van appellant. In het uitwerkingsplan is niet voorzien in de aanleg van een sloot langs de grens van het perceel van appellant.
Het oordeel van de Afdeling
2.20.    Niet in geschil is dat het uitwerkingsplan niet voorziet in de aanleg van een scheidingssloot langs de grens van het perceel van appellant. Zoals in overweging 2.19.1 is overwogen is de drainering van de rijbaan die appellant heeft aangelegd op het perceel aan de [locatie 4], thans aangesloten op de afvoer van het tijdelijke gebouw waarin het informatie- en verkoopkantoor van BAM Vastgoed B.V. is gehuisvest. Ter zitting is door BAM Vastgoed B.V. toegezegd dat op de plandelen die grenzen aan het perceel van appellant een zogenoemde grindkoffer zal worden aangelegd, waarop de drainering van de rijbaan vervolgens kan worden aangesloten. Daarnaast kan de drainering middels deze grindkoffer worden aangesloten op de sloten en de riolering van de woningen in het plangebied. In dat verband staat vast dat in de directe omgeving van het perceel van appellant door middel van de bestemming "Water" sloten zijn voorzien, waarop de afvoer van het drainagesysteem kan worden aangesloten. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aanleg van een grindkoffer, in combinatie met een aansluiting op de afwateringsmogelijkheden in het plangebied, geen oplossing biedt voor de door hem gevreesde wateroverlast. In hetgeen appellant voor het overige heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
2.20.1.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de plandelen niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan de plandelen.
Het beroep van appellant is ongegrond.
Proceskostenveroordeling
2.21.    Verweerder dient ten aanzien van het beroep van [appellant sub 1] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Voor een proceskostenveroordeling bestaat ten aanzien van de beroepen van [appellanten sub 2], [appellanten sub 3], en [appellant sub 4] geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep van [appellant sub 1], voor zover gericht tegen de goedkeuring van het uitwerkingsplan, gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 7 juni 2005, DRM/ARB/05/2823A, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan:
de plandelen van het uitwerkingsplan die zijn aangegeven op de bij deze uitspraak behorende kaart 1;
III.    onthoudt goedkeuring aan de onder II genoemde plandelen;
IV.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het onder II vermelde onderdeel van het bestreden besluit;
V.    verklaart de beroepen van [appellant sub 1], voor zover gericht tegen de goedkeuring van het wijzigingsplan, en van [appellanten sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] ongegrond;
VI.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 805,00 (zegge: achthonderdvijf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Zuid-Holland aan [appellant sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII.    gelast dat de provincie Zuid-Holland aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. M.G.J. Parkins-de Vin en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Ettekoven    w.g. Van Dorst
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2006
357-464.
plankaart