ECLI:NL:RVS:2006:AX9033

Raad van State

Datum uitspraak
21 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200506176/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling voor verbouwing woonhuis door gemeenteraad Beuningen

In deze zaak heeft de Raad van State op 21 juni 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de gemeenteraad van Beuningen om vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de verbouwing van een woonhuis met garagewerkplaats en kantoorruimten. De gemeenteraad had op 15 oktober 2002 besloten om de gevraagde vrijstelling niet te verlenen. Dit besluit werd gevolgd door een weigering van de bouwvergunning door het college van burgemeester en wethouders van Beuningen op 12 november 2002. De wederpartij, die de vrijstelling had aangevraagd, maakte bezwaar tegen deze besluiten, maar het college verklaarde deze bezwaren op 2 juni 2003 ongegrond.

De wederpartij ging vervolgens in beroep bij de rechtbank Arnhem, die op 6 juni 2005 het beroep gegrond verklaarde en de beslissing op bezwaar vernietigde. De appellant, die het niet eens was met deze uitspraak, stelde hoger beroep in bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 26 april 2006 werd de zaak behandeld, waarbij zowel de appellant als de wederpartij, bijgestaan door een advocaat, aanwezig waren.

De Raad van State oordeelde dat het hoger beroep van de appellant faalde. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de wederpartij tijdig bezwaar had gemaakt tegen de beslissing van 12 november 2002. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en werd openbaar uitgesproken op 21 juni 2006.

Uitspraak

200506176/1.
Datum uitspraak: 21 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 03/1523 van de rechtbank Arnhem van 6 juni 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Beuningen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 15 oktober 2002 heeft de gemeenteraad van Beuningen (hierna: de gemeenteraad) geweigerd [wederpartij] vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) te verlenen voor het verbouwen van een woonhuis met daarin een garagewerkplaats en de daarbij behorende kantoorruimten en kantine op het perceel gemeente Beuningen, sectie […], nummer […] ([locatie]).
Bij besluit van 12 november 2002, waarbij tevens voornoemd besluit van de gemeenteraad is bekend gemaakt, heeft het college van burgemeester en wethouders van Beuningen (hierna: het college) de voor het bouwplan gevraagde bouwvergunning geweigerd.
Bij besluit van 2 juni 2003 heeft het college de tegen deze besluiten door [wederpartij] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 juli 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 augustus 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 16 september 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 april 2006, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door N. Arts, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.
Voorts is verschenen [wederpartij], bijgestaan door mr. M. Brüll, advocaat te Maastricht.
2.    Overwegingen
2.1.    Uit de stukken blijkt dat het college bij brief van 27 juni 2002, zoals gecorrigeerd bij brief van 31 juli 2002, aan [wederpartij] heeft medegedeeld dat ten onrechte een bouwvergunning voor het bouwplan is verleend en dat het de gemeenteraad heeft voorgesteld een vrijstellingsprocedure op te starten.
2.2.    Het hoger beroep van appellant strekt er uitsluitend toe te betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het beroep van [wederpartij] niet-ontvankelijk verklaard had dienen te worden. Hiertoe voert hij aan dat [wederpartij] niet of niet tijdig tegen het besluit van 27 juni 2002 is opgekomen.
2.2.1.    Dit betoog faalt. De brief van 27 juni 2002, zoals gecorrigeerd bij brief van 31 juli 2002, behelsde nog geen besluit waartegen rechtsmiddelen konden worden aangewend. Eerst bij het besluit van 12 november 2002 was sprake van een beslissing tot weigering van de bouwvergunning waartegen rechtsmiddelen open stonden. [wederpartij] heeft daartegen tijdig zijn bezwaren kenbaar gemaakt.
Voorts staat vast dat [wederpartij] tijdig beroep heeft ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 2 juni 2003 en dat de rechtbank terecht uitsluitend over dat beroep heeft geoordeeld.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Lodder
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2006
17-444.