ECLI:NL:RVS:2006:AX9032

Raad van State

Datum uitspraak
21 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200507226/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.A.M. van Angeren
  • W. van den Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijstelling bestemmingsplan voor woningbouw in beschermd stadsgezicht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die op 30 juni 2005 een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland heeft vernietigd. Het college had op 25 mei 2004 vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor het oprichten van drie woningen op een perceel aan de Gasthuisstraat en de Eikenlaan te Hasselt. Appellante sub 1 had op 10 juni 2004 een vergunning gekregen voor de bouw van deze woningen. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende had gemotiveerd dat het bouwplan in overeenstemming was met het bestemmingsplan, dat de bestemming 'Woondoeleinden E' had en gelegen was in een beschermd stadsgezicht.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 mei 2006 ter zitting behandeld. Appellante sub 1 werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. E.M. Vos, en het college door ing. H. Groeneveld. De wederpartij was ook aanwezig, bijgestaan door mr. F.P. Dillingh en mr. S. Maakal. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het bouwplan niet voldeed aan de eisen van het bestemmingsplan en dat het college niet voldoende had gemotiveerd dat het bouwplan binnen de toekomstige bestemming van het gebied paste. Het hoger beroep van appellante sub 1 en het college werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd.

De Afdeling concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 21 juni 2006.

Uitspraak

200507226/1.
Datum uitspraak: 21 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2.    het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1490 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 30 juni 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 mei 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zwartewaterland (hierna: het college) vrijstelling van het bestemmingsplan verleend voor het oprichten van drie woningen op het perceel op de hoek van de Gasthuisstraat en de Eikenlaan te Hasselt (hierna: het perceel). Bij besluit van 10 juni 2004 heeft het aan appellante sub 1 vergunning verleend voor het oprichten van drie stadswoningen op het perceel.
Bij besluit van 12 oktober 2004 heeft het college de tegen deze besluiten door [wederpartij] gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 juni 2005, verzonden op 8 juli 2005, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het college opgedragen een nieuwe beslissing op het gemaakte bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen en de besluiten van 25 mei 2004 en 10 juni 2004 geschorst tot zes weken na verzending van de nieuwe beslissing op bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellante sub 1 bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2005, en het college bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Het college heeft de gronden van het beroep aangevuld bij brief van 15 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 5 december 2005 heeft appellante sub 1 een reactie ingediend.
Bij brief van 16 december 2005 heeft [wederpartij] die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2006, waar appellante sub 1, vertegenwoordigd door mr. E.M. Vos, advocaat te Nijmegen, en door [directeur] en het college, vertegenwoordigd door ing. H. Groeneveld, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is daar als partij gehoord [wederpartij], bijgestaan door mr. F.P. Dillingh en mr. S. Maakal, beiden advocaat te Heerenveen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan voorziet in het oprichten van twee aaneengesloten woningen aan de Gasthuisstraat en een vrijstaande woning aan de Eikenlaan. Op het perceel rust ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hasselt binnen de Veste" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Woondoeleinden E". Het is binnen het beschermd stadsgezicht van Hasselt als bedoeld in de Monumentenwet 1998 gelegen. Het wordt aan de kant van de Eikenlaan begrensd met de aanduiding "Muur", als bedoeld in artikel 34 van de planvoorschriften.
Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met de in het bestemmingsplan voorgeschreven nok- en goothoogten. Om realisatie ervan toch mogelijk te maken heeft het college krachtens artikel 19, eerste en vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling daarvan verleend.
2.2.    Ingevolge artikel 5.1 van de planvoorschriften zijn, voor zover thans van belang, de als zodanig op de plankaart aangegeven gronden bestemd voor woondoeleinden met de bijbehorende tuinen en erven, een en ander in het licht van het behoud en herstel van de waarde van het beschermd stadsgezicht.
Ingevolge artikel 5.2.7 mogen, indien aansluitend aan de bebouwingszone een door bebouwingsgrenzen omsloten gebied is aangegeven, in het gebied binnen die bebouwingsgrenzen aanbouwen aan de woning en vrijstaande bijgebouwen worden opgericht.
Ingevolge artikel 34 is, waar op de kaart aangeduid, het oprichten van een erfafscheiding in de vorm van een muur -met hierin onderbrekingen uitsluitend ten behoeve van ontsluitingen -noodzakelijk. De hoogte dient tenminste 1,80 m. te bedragen.
In de toelichting bij het bestemmingsplan wordt verwezen naar het verblijfsruimtemodel dat als één van de belangrijkste elementen heeft: "De bouwblokken (rooilijnen) dienen consequent gesloten te worden om directe relaties tussen het stedelijk interieur en de achtertuinen te vermijden. Op de tekening is hierin een nuancering aangebracht in sluiten alleen met bebouwing, sluiten met bebouwing, groen of muren e.d. en sluiten alleen met groen of muren e.d. (zie ook fotoblad)". In de tekening van het verblijfsruimtemodel staat voor het perceel aan de kant van de Eikenlaan aangegeven: "rooilijn vormen met bebouwing, muren, groen e.d." en achter de rooilijn: "openheden handhaven c.q. vergroten".
2.3.    Appellanten betogen dat de rechtbank, door de ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling onvoldoende te achten, heeft miskend dat het bouwplan niet sterk van het bestemmingsplan afwijkt, maar juist met de uitgangspunten daarvan in overeenstemming is. Zij voeren hiertoe aan dat, afgaande op de toelichting bij het bestemmingsplan, de plangever ter plaatse geen handhaving of vergroting van de openheid heeft beoogd, maar veeleer geslotenheid. Volgens appellanten voorziet het bouwplan hierin.
2.3.1.    Dit betoog faalt. Het bouwplan voorziet wat betreft de vrijstaande woning niet in een muur op de plaats die daarvoor op de plankaart is bestemd. Daargelaten de mate waarin het bouwplan door de vrijstaande woning afwijkt van het bestemmingsplan, staat vast dat in de ruimtelijke onderbouwing, noch in het verslag van de inspraakprocedure van 2 september 2003, waarnaar in de ruimtelijke onderbouwing wordt verwezen, het college op deze afwijking is ingegaan. Evenmin heeft het college in het besluit van 12 oktober 2004 aandacht besteed aan de notitie van september 2004, waarin de uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan "Binnen de Veste" zijn neergelegd. Derhalve heeft het college niet toereikend gemotiveerd dat het bouwplan binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied past. De rechtbank heeft het bij haar bestreden besluit terecht reeds hierom vernietigd.
2.4.    Voorts betogen appellanten evenzeer tevergeefs dat de rechtbank niet van haar bevoegdheid tot het treffen van een voorlopige voorziening gebruik had mogen maken, nu daarom niet is verzocht en die mogelijkheid niet uitdrukkelijk door de rechtbank aan de orde is gesteld. Toepassing van die bevoegdheid vereist geen daartoe strekkend verzoek.
Nu de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, terecht heeft overwogen dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan onvoldoende is, heeft zij eveneens terecht de primaire besluiten bij wijze van voorlopige voorziening geschorst. Dat die mogelijkheid, naar gesteld, door de rechtbank niet aan de orde is gesteld, leidt onder die omstandigheden niet tot een andere conclusie.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. W. van den Brink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb    w.g. Schortinghuis
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2006
66-488.