200507631/1.
Datum uitspraak: 21 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de raad van de gemeente Ridderkerk,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. WET 04/3307 van de rechtbank Rotterdam van 13 juli 2005 in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Apron Development B.V.", gevestigd te Ridderkerk
Bij besluit van 27 oktober 2003 heeft appellant (hierna: de raad) een verzoek van Apron Development B.V. (hierna: Apron) om planschadevergoeding, als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), afgewezen.
Bij besluit van 7 oktober 2004 heeft de raad het daartegen door Apron gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 juli 2005, verzonden op 19 juli 2005, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door Apron ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de raad een nieuwe beslissing op het bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief van 29 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 31 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 15 september 2005 heeft Apron van antwoord gediend.
Bij brief van 27 april 2006 heeft de raad een aanvullend stuk toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door A. Preesman, ambtenaar van de gemeente, en Apron, vertegenwoordigd door mr. J.H. Huijgen, advocaat te Den Haag, is verschenen. Voorts zijn verschenen J.A. van der Leer, directeur van Apron, en mr. J.H.J. van Erk, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ).
2.1. Apron heeft aangevoerd dat het door het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat dit niet namens de raad is ingediend.
Gelet op artikel 160, eerste lid, aanhef en onder f, van de Gemeentewet, zoals deze bepaling sinds de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentebestuur op 7 maart 2002 luidt, is het college bevoegd namens de gemeenteraad het onderhavige hoger beroep in te stellen. Dat het college in de brief van 29 augustus 2005 niet expliciet heeft vermeld dat het hoger beroep is ingesteld namens de raad, doet daaraan niet af.
2.2. Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover thans van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
2.3. Apron heeft op 1 november 2000 eigendom verkregen van het perceel Havenstraat 2, kadestraal bekend gemeente Ridderkerk, sectie B nummer 1200, grootte 11 are en 73 ca. Zij heeft verzocht om vergoeding van schade vanwege het niet kunnen realiseren van een kantoorpand met showroom als gevolg van het bestemmingsplan "De Gieterij".
2.4. In het bestemmingsplan "Noordenweg-Westmolendijk, 1e herziening", dat door de raad is vastgesteld op 19 april 1999, door gedeputeerde staten van Zuid-Holland is goedgekeurd op 15 juli 1999 en vervolgens in rechte onaantastbaar is geworden, had het perceel van Apron de bestemming "Uit te werken gebied voor bedrijven".
Ingevolge artikel 17a van de voorschriften, voor zover thans van belang, waren deze gronden bestemd voor het uitoefenen van bedrijven vallende onder de categorieën 1 tot en met 3 van de Staat van Inrichtingen, voor wegen, parkeerplaatsen en andere verhardingen, alsmede groenvoorzieningen en waterlopen ten behoeve van de inrichting van het bedrijventerrein en voor een parkeerplaats voor het langparkeren van vrachtwagens.
In het tweede lid was bepaald dat het college deze bestemming uitwerkten met inachtneming van de onder a tot en met f genoemde voorwaarden en het derde tot en met het vijfde lid.
Ingevolge het zesde lid mocht op deze gronden uitsluitend worden gebouwd in overeenstemming met een goedgekeurd uitwerkingsplan en krachtens aan een zodanig plan gestelde eisen.
Ingevolge het zevende lid mocht in afwijking van het bepaalde in het zesde lid op de gronden, voordat een door burgemeester en wethouders voor die gronden uitgewerkt bestemmingsplan rechtskracht had verkregen, uitsluitend worden gebouwd, indien de op te richten bebouwing naar zijn bestemming en voorgenomen gebruik, alsmede naar zijn afmetingen en zijn plaats binnen het plangebied, in overeenstemming zou zijn met, dan wel op verantwoorde wijze kon worden ingepast in een reeds vastgesteld uitgewerkt plan of een daarvoor gemaakt ontwerp.
2.5. In het bestemmingsplan "De Gieterij", dat door de raad is vastgesteld op 28 januari 2002, door gedeputeerde staten van Zuid-Holland is goedgekeurd op 10 september 2002 en vervolgens in rechte onaantastbaar is geworden, heeft het meest noordelijk gelegen vlak van het perceel van Apron (circa 12,5 tot 15 meter bij circa 28 meter) de bestemming "Kantoordoeleinden" met de nadere aanwijzing dat artikel 9, lid e, van de voorschriften van toepassing is. Het vlak ten zuiden daarvan (circa 7 tot 9 meter bij circa 28,5 meter) heeft de bestemming "Kantoordoeleinden" met de nadere aanwijzing "(z) zonder gebouwen". Het meest zuidelijk gelegen vlak (circa 14 meter bij 30 meter) heeft de bestemming "Verkeersdoeleinden".
Op de gronden bestemd voor "Kantoordoeleinden" mogen uitsluitend gebouwen, geen dienstwoningen zijnde, en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en geldt dat de voorgevel van de naar de Havenstraat toegekeerde bebouwing dient samen te vallen met de op de plankaart aangegeven rooilijn. Op de gronden bestemd voor "Kantoordoeleinden" met de nadere aanwijzing dat artikel 9, lid e, van de voorschriften van toepassing is, mag ten hoogste 1.500 m2 kantoorvloeroppervlak worden gerealiseerd. De bouwhoogte van gebouwen mag ten hoogste 15 meter en van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 3 meter bedragen. Op de gronden met de bestemming "Kantoordoeleinden" met de nadere aanwijzing "(z) zonder gebouwen" mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd en mag de bouwhoogte ten hoogste 3 meter bedragen.
De gronden met de bestemming "Verkeersdoeleinden" zijn bestemd voor onder meer wegen en parkeerplaatsen. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 meter.
2.6. De raad heeft in het besluit van 7 oktober 2004 uiteengezet dat op grond van het bestemmingsplan "Noordenweg-Westmolendijk, 1e herziening" op het perceel van Apron uitsluitend mocht worden gebouwd in overeenstemming met een goedgekeurd, door het college op te stellen, uitwerkingsplan en krachtens aan een zodanig plan gestelde eisen en dat een dergelijk plan, dan wel een reeds vastgesteld uitgewerkt plan of daarvoor gemaakt ontwerp niet tot stand is gekomen, zodat een bouwverbod gold en bebouwing niet mogelijk was. Zoals is vermeld in het advies van de SAOZ van september 2003, kunnen onder het vigerende bestemmingsplan op de gronden van Apron niet de onder de bestemming kantoordoeleinden voorziene gebouwen met een maximale bouwhoogte van 15 meter worden opgericht, omdat niet is voldaan aan het vereiste dat de voorgevel samenvalt met de rooilijn. Volgens de raad is Apron als gevolg van het vigerende bestemmingsplan niet in een nadeliger positie komen te verkeren.
2.7. De rechtbank heeft overwogen dat artikel 17a van de voorschriften van het bestemmingsplan "Noordenweg-Westmolendijk, 1e herziening" voldoende concrete gegevens en aanwijzingen bevat om te kunnen vaststellen dat onder dat bestemmingsplan bedrijfsbebouwing met een maximale goothoogte van 10 meter kon worden opgericht. Dat ter plaatse een bouwverbod gold, omdat geen uitwerkingsplan was vastgesteld, doet hieraan niet af. Het college had in beginsel de plicht uitwerkingsplannen vast te stellen. Nu onder het voorgaande planologische regime wel bouwmogelijkheden bestonden, heeft de raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat Apron door de wijziging van het planologische regime niet in een nadeliger positie is komen te verkeren.
2.8. Tussen partijen is niet in geschil dat onder het vigerende bestemmingsplan "De Gieterij" op de percelen van Apron geen bouwwerken mogen worden gebouwd met een maximale hoogte van 15 meter.
2.9. In het hoger-beroepschrift heeft de raad uitsluitend bestreden de overweging van de rechtbank dat burgemeester en wethouders in beginsel de plicht hadden uitwerkingsplannen vast te stellen en bij de planologische vergelijking dient te worden betrokken dat er bouwmogelijkheden bestonden. De raad betoogt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 24 december 2002, in zaak no.
200200389/1(AB 2003, 414), dat de rechtbank aldus heeft miskend dat het niet nakomen van de uitwerkingsplicht niet tot gevolg heeft dat het bouwverbod niet meer gold.
2.9.1. De desbetreffende gronden van Apron waren onder het bestemmingsplan"Noordenweg-Westmolendijk" aangewezen als "Uit te werken gebied voor bedrijven" en bestemd voor het uitoefenen van bedrijven vallende onder de categorieën 1 tot en met 3 van de Staat van Inrichtingen, voor wegen, parkeerplaatsen en andere verhardingen, alsmede groenvoorzieningen en waterlopen ten behoeve van de inrichting van het bedrijventerrein en voor een parkeerplaats voor het langparkeren van vrachtwagens. Dat voor de als zodanig aangewezen gronden feitelijk een bouwverbod gold, omdat daar alleen kon worden gebouwd na uitwerking van de bestemming, betekent niet dat bij de planvergelijking hetgeen na uitwerking maximaal mogelijk was buiten beschouwing dient te worden gelaten. Niet de feitelijke situatie is van belang, doch hetgeen op grond van het bestemmingsplan "Noordenweg-Westmolenpark" maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Daarbij is van belang dat een uitwerkingsplan dat binnen de grenzen van de uitwerkingsregels blijft, ten opzichte van het uit te werken plan geen planologisch nadeel kan opleveren.
In zoverre heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de raad ten onrechte is uitgegaan van de feitelijke situatie in plaats van hetgeen onder een uitwerkingsplan mogelijk zou zijn geweest.
2.10. Voor zover de raad heeft aangevoerd dat Apron geen rechten kon ontlenen op een specifieke door haar gewenste vorm van uitwerking en er geen concrete gegevens en aanwijzingen waren dat de door Apron gewenste bouwmogelijkheden onder een uitwerkingsplan mogelijk zouden zijn, is dit, zoals door Apron terecht is gesteld, voor het eerst ter zitting aangevoerd. Hetgeen aldus is aangevoerd, dient wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te worden gelaten.
2.11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.12. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de raad van de gemeente Ridderkerk tot vergoeding van bij Apron Development B.V. in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Ridderkerk aan Apron Development B.V. onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. G.J. van Muijen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. B.F.C. van Rheenen, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Van Rheenen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2006