ECLI:NL:RVS:2006:AX9017

Raad van State

Datum uitspraak
13 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600303/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor woningen te Roermond

Op 13 juni 2006 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Dit verzoek was ingediend door verzoekers, waarvan de vennoten [vennoot A] en [vennoot B] zijn, tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Roermond. Het college had op 16 november en 1 december 2004 vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van 25 woningen op het terrein van Becker Bakovenbouw aan de Irenelaan 4 te Roermond. Verzoekers stelden dat de rechtbank Roermond in haar uitspraak van 13 december 2005 ten onrechte het beroep tegen deze besluiten ongegrond had verklaard.

Verzoekers voerden aan dat de motivering van het college voor de afwijking van de afstandseisen uit de VNG-brochure onvoldoende was. De dichtstbijzijnde woning zou zich op slechts 15 meter van het transportbedrijf van verzoekers bevinden, terwijl de brochure een afstand van 50 tot 100 meter aanbeveelt. De Voorzitter oordeelde echter dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de afstand tussen de woningen en het bedrijf van verzoekers, gezien de geluidwerende voorzieningen en het beperkte aantal verkeersbewegingen, niet in de weg staat aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Daarnaast werd een onderzoeksrapport over de luchtkwaliteit in het kader van het woningbouwproject besproken. De conclusie van dit rapport was dat voldaan werd aan de normen van het Besluit luchtkwaliteit. De Voorzitter oordeelde dat de enkele stelling van verzoekers dat het rapport theoretische verkeersintensiteiten hanteert, onvoldoende was om aan het standpunt van het college te twijfelen.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat er onvoldoende grond was om aan te nemen dat de eerdere uitspraak van de rechtbank niet in stand zou blijven. De Voorzitter merkte op dat de houder van een bouwvergunning die bouwwerkzaamheden verricht voordat de vergunning in rechte onaantastbaar is, in beginsel op eigen risico handelt. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 13 juni 2006.

Uitspraak

200600303/2.
Datum uitspraak: 13 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], waarvan de vennoten zijn [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te [woonplaats], alsmede [vennoot A] in persoon,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05 / 752 van de rechtbank Roermond van 13 december 2005 in het geding tussen:
verzoekers
en
het college van burgemeester en wethouders van Roermond.
1.    Procesverloop
Bij onderscheidenlijke besluiten van 16 november en 1 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Roermond (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van 25 woningen op het terrein van Becker Bakovenbouw, Irenelaan 4 te Roermond.
Bij besluit van 3 mei 2005 heeft het college het daartegen door verzoekers gemaakte bezwaar voor wat betreft het aspect van de geluidwerende voorziening gegrond verklaard, aan de vrijstelling de voorwaarde verbonden dat deze voorziening moet zijn voltooid alvorens de te realiseren woningen in gebruik worden genomen en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 december 2005, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door verzoekers ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben verzoekers bij brief van 9 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 7 februari 2006.
Bij brief van 4 mei 2006, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 31 mei 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door [vennoot A], bijgestaan door mr. P.J.G. Poels, advocaat te Roermond, en het college, vertegenwoordigd door J. Broods, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord vergunninghoudster, vertegenwoordigd door A. van Sprakelaar en mr. R. Stalenberg, beiden werkzaam bij vergunninghoudster, alsmede E. van Riel, projectontwikkelaar.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Besluiten zijn in het algemeen uitvoerbaar, ook als daartegen een rechtsmiddel is aangewend. Dit geldt temeer, indien, zoals in dit geval, de rechter in eerste aanleg het besluit heeft getoetst en het daartegen ingestelde beroep ongegrond heeft geoordeeld.
2.3.    Verzoekers betogen dat de rechtbank de in de besluitvorming van het college gebezigde motivering voor de afwijking van de ingevolge de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" aan te houden afstand ten opzichte van hun transportbedrijf ten onrechte voldoende heeft geacht. Volgens deze brochure dienen dergelijke bedrijven te zijn gelegen op een afstand van 50, dan wel 100 meter, bij een drukke, respectievelijk rustige woonwijk. De dichtstbijzijnde woning ligt op een afstand van 15 meter van het bedrijf van verzoekers.
De VNG-brochure heeft een indicatief en globaal karakter en dient als hulpmiddel bij het ontwerpen van een bestemmingsplan. Zoals onder meer is overwogen in de uitspraak van de Afdeling van 13 mei 1997, nr. E01.94.0433 (BR 1997,blz. 830) moet een afwijking van deze afstanden worden gemotiveerd.
Blijkens de beslissing op bezwaar veroorzaakt het relatief kleine transportbedrijf van verzoekers weinig verkeersbewegingen. Ter zitting is vast komen te staan dat het transportbedrijf een gering aantal vrachtauto's heeft en in fysieke zin beperkt is in haar uitbreidingsmogelijkheden, terwijl voorts ook geen concrete plannen tot uitbreiding bestaan. Verder blijkt uit het in opdracht van het college verricht akoestisch onderzoek dat het bedrijf van verzoekers na de realisering van een geluidwerende voorziening kan blijven voldoen aan de geluidnormen van het Besluit Opslag en Transportbedrijven. De realisering van deze, gedeeltelijk transparante, voorziening is in voldoende mate verzekerd met de opname van een daartoe strekkende voorwaarde in het vrijstellingsbesluit. Voorts blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing dat de ontsluitingsweg 't Veldje binnen het plangebied breder wordt uitgevoerd, vanuit twee richtingen bereikbaar blijft en rechtstreeks wordt aangesloten op de Irenelaan.
Naar voorlopig oordeel is niet op voorhand aannemelijk, dat onjuist is het oordeel van de rechtbank dat het college zich met deze motivering in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de in het bouwplan opgenomen afstand tussen de voorziene woningbouw en het bedrijf van verzoekers uit oogpunt van geluidsbelasting en verkeersveiligheid niet in de weg staat aan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bewoners van de woningen.
2.4.    Het college heeft in beroep een onderzoeksrapport overgelegd over de gevolgen van het woningbouwproject voor de luchtkwaliteit. De conclusie is dat aan de normen van het Besluit luchtkwaliteit wordt voldaan. De enkele stelling van verzoekers dat in het rapport wordt uitgegaan van theoretische verkeersintensiteiten en niet kan worden gegarandeerd dat voor de nieuwe woningen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat vormt naar voorlopig oordeel onvoldoende aanleiding om aan het standpunt van het college te twijfelen.
2.5.    Gelet op het vorenstaande en hetgeen verzoekers overigens nog naar voren hebben gebracht bestaat onvoldoende grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en bouwvergunning niet mochten worden verleend. Gelet hierop en op de bij de bouwvergunning betrokken huisvestingsbelangen, bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.6.    De Voorzitter merkt ten overvloede op dat de houder van een bouwvergunning die reeds bouwwerkzaamheden verricht, voordat de desbetreffende vergunning in rechte onaantastbaar is geworden, in beginsel handelt op eigen risico (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 3 juli 2002, zaak no.
200005005/1, AB 2003, 306), ook als een verzoek als thans aan de orde wordt afgewezen.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Boermans
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 juni 2006
429.