ECLI:NL:RVS:2006:AX8548

Raad van State

Datum uitspraak
14 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200600305/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorzieningen op grond van de Remigratiewet door de Sociale Verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Raad van State op 14 juni 2006 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, wonend in Turkije, had een verzoek ingediend bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB) om voorzieningen op grond van de Remigratiewet. Dit verzoek werd op 1 februari 2002 afgewezen. De SVB verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond op 17 september 2004. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van de appellant op 17 november 2005 gegrond, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand bleven. Hierop heeft de appellant hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij werd bijgestaan door zijn advocaat.

De Raad van State overwoog dat de SVB terecht had gesteld dat de appellant niet in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Remigratiewet. De relevante artikelen van de wet werden besproken, waarbij werd vastgesteld dat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden die in artikel 11, eerste lid, van de Remigratiewet zijn gesteld. De rechtbank had op goede gronden geoordeeld dat de appellant voor de inwerkingtreding van de Remigratieregeling 1985 was geremigreerd, waardoor hij geen aanspraak kon maken op de gevraagde uitkering.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin, waarbij de voorzitter en de leden van de Afdeling bestuursrechtspraak aanwezig waren.

Uitspraak

200600305/1.
Datum uitspraak: 14 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats] (Turkije),
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1522 van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2005 in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2002 heeft de Sociale Verzekeringsbank (hierna: de SVB) een verzoek van appellant om voorzieningen op grond van de Remigratiewet afgewezen.
Bij besluit van 17 september 2004 heeft de SVB het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 17 november 2005, verzonden op 25 november 2005, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 januari 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 24 april 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.P. Sanchez Montoto, advocaat te Den Haag, en de SVB, vertegenwoordigd door mr. J.Y. van den Berg, ambtenaar in dienst van de SVB, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Remigratiewet wordt aan een remigrant, die op de datum van de aanvraag ten minste 45 jaar oud is en niet over voldoende middelen beschikt om zelfstandig te kunnen remigreren, onder bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, een periodieke uitkering verstrekt ter voorziening in de noodzakelijke kosten van bestaan in het bestemmingsland.
Ingevolge artikel 10, derde lid, is artikel 4, eerste lid, niet van toepassing op personen die voor de inwerkingtreding van deze wet zijn geremigreerd en op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet geen uitkering ontvingen op grond van de Remigratieregeling 1985.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, wordt aan een persoon, als bedoeld in artikel 2, die voor de dag van inwerkingtreding van deze wet is geremigreerd naar een bestemmingsland en die geen aanspraak heeft op een recht op uitkering op grond van de Remigratieregeling 1985 uitsluitend vanwege het feit, dat hij voorafgaande aan zijn vertrek uit Nederland geen aanvraag daarvoor heeft ingediend, zo nodig, in afwijking van artikel 10, derde lid, overeenkomstig de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, op aanvraag een periodieke uitkering verstrekt, indien hij op de dag van vertrek recht had op een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: de WAO), welke uitkering na zijn vertrek uit Nederland op grond van artikel 36 of 43 van de WAO is verlaagd of ingetrokken.
2.2.    Appellant betoogt, samengevat weergegeven, dat de rechtbank heeft miskend dat hij in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Remigratiewet. Appellant heeft in dat verband eerst ter zitting in hoger beroep, onder verwijzing naar een uittreksel van de Gemeentelijke Basisadministratie van de gemeente Utrecht, betoogd dat hij, hoewel hij zich feitelijk in juni 1984 in Turkije heeft gevestigd, pas na 8 december 1989 formeel naar dat land is geremigreerd. Gesteld noch gebleken is dat hij niet in een eerder stadium van de procedure in staat was dit gegeven naar voren te brengen. Nu de rechtbank zich daarover niet heeft kunnen uitlaten, dient het aangevoerde, daargelaten de relevantie ervan, buiten de beoordeling te blijven.
2.2.1.    De rechtbank heeft op goede gronden overwogen dat de SVB zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant geen aanspraak kan maken op een periodieke uitkering op grond van de Remigratiewet, omdat hij niet voldoet aan het bepaalde in artikel 11, eerste lid, van de Remigratiewet. Die bepaling is blijkens de tekst uitsluitend van toepassing op een persoon, bedoeld in artikel 2, die ten tijde van zijn vertrek uit Nederland een aanvraag op grond van de Remigratieregeling 1985 had kunnen indienen. Daarvan is in dit geval geen sprake, omdat appellant voor de inwerkingtreding van de Remigratieregeling 1985 - 15 november 1985 - is geremigreerd.
2.3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en
mr. A.W.M. Bijloos en mr. D. Roemers, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Ottevanger, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Wagtendonk    w.g. Ottevanger
Voorzittter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2006
438.