ECLI:NL:RVS:2006:AX8528

Raad van State

Datum uitspraak
14 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200507014/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • A.J. Soede
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Westenberg-Buiten' vastgesteld door gemeenteraad Deventer

Op 14 juni 2006 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende het bestemmingsplan 'Westenberg-Buiten', vastgesteld door de gemeenteraad van Deventer op 22 november 2004. Appellante, een onderneming gevestigd in Deventer, heeft beroep ingesteld tegen de goedkeuring van dit bestemmingsplan door het college van gedeputeerde staten van Overijssel. De appellante betoogde dat de goedkeuring van het plandeel met de bestemming 'Gemengde doeleinden' onterecht was, omdat dit enkel de huidige bedrijfsactiviteiten toestond en niet voldeed aan haar wensen voor een bredere bestemming voor lichte industriële bedrijvigheid. De gemeenteraad had in het structuurplan 'Deventer 2025' aangegeven dat het gebied rondom de Westenbergkazerne bestemd was voor nieuwe woongebieden, wat volgens verweerder een algemene bedrijfsbestemming uitsloot. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft vastgesteld dat de gemeenteraad en het college van gedeputeerde staten zich in redelijkheid op het standpunt konden stellen dat de door appellante gewenste bestemming niet passend was. Echter, de Afdeling oordeelde dat het bestreden besluit niet deugdelijk was gemotiveerd, omdat niet was onderbouwd waarom alleen de opslag van machines aanvaardbaar was. De Raad van State heeft het beroep gegrond verklaard en het besluit van het college vernietigd, met een veroordeling tot vergoeding van proceskosten aan appellante.

Uitspraak

200507014/1.
Datum uitspraak: 14 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2004 heeft de gemeenteraad van Deventer, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 15 oktober 2004, het bestemmingsplan "Westenberg-Buiten" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 juni 2005, RBW/2004/4579, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 10 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 11 augustus 2005, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 december 2005.
Bij brief van 8 februari 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De gemeenteraad van Deventer heeft bij brief van 17 februari 2006 een schriftelijke uiteenzetting gegeven omtrent het beroep. Dit is aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. A.A. Robbers, advocaat te Apeldoorn, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. E. Munneke, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Deventer, vertegenwoordigd door drs. J.H. Veeneman, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellante
2.3.    Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding 'opslag machines toegestaan', nu hiermee slechts de huidige bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Appellante wenst voor haar perceel een algemene bestemming voor lichte industriële bedrijvigheid van de categorieën 1 en 2 zoals bedoeld in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure). Een dergelijke bestemming conflicteert niet met de in het plan toegekende woonbestemming, indien een minimale afstand van 30 meter tot woonbebouwing wordt aangehouden. Voorts past een dergelijke lichte industriële bestemming in het structuurplan, aldus appellante. Zij stelt tevens dat zij ten tijde van de vaststelling van het plan concrete plannen had voor een ruimer gebruik van haar perceel, omdat zij het perceel heeft aangekocht ten behoeve van bovengenoemde lichte industriële bedrijvigheid en de opslag van wasserijmachines ter plaatse slechts tijdelijk van aard is.
Verder wijst zij op een brief van 29 juli 1998 van het college van burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Diepenveen (hierna: het college) en een koopovereenkomst tussen de Staat en deze gemeente. Met deze brief en koopovereenkomst is door de gemeente de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat de lichte industriële bestemming zoals genoemd in deze stukken planologisch zou worden gerealiseerd.
Het bestreden besluit
2.4.    Verweerder heeft geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft dit goedgekeurd.
Verweerder wijst op het structuurplan "Deventer 2025", waarin direct grenzend aan het plangebied voor de middellange termijn een nieuwe, grootschalige woonuitbreiding is aangegeven. Gelet hierop past volgens hem geen algemene bedrijfsbestemming. Nu het bestaande gebruik mag worden voortgezet wordt appellante niet onevenredig in haar belangen beperkt, aldus verweerder. Tevens merkt hij op dat ten tijde van de vaststelling van het plan bij appellante geen concrete plannen bestonden voor een andere bedrijfsmatige invulling van haar perceel.
Voorts meent hij dat uit de door appellante aangehaalde stukken niet de conclusie kan worden getrokken, dat de gronden van appellante na herziening van het voorheen geldende bestemmingsplan daadwerkelijk zouden worden bestemd voor lichte industriële bedrijvigheid in het algemeen. Hetgeen in die stukken is vermeld met betrekking tot de bestemming van de bedrijfshal moet worden gezien als onderdeel van het anti-speculatiebeding, aldus verweerder. Hij merkt daarbij tevens op dat niet het college, maar de gemeenteraad bevoegd is een bestemmingsplan vast te stellen.
Vaststelling van de feiten
2.5.    Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    Het plangebied is gelegen ten noorden van de Spanjaardsdijk en ten oosten van de Frieswijkerweg te Schalkhaar en betreft grotendeels het terrein van de voormalige Westenbergkazerne. Voorheen was op het plangebied het bestemmingsplan "Buitengebied 1994" van de gemeente Diepenveen van toepassing, waarin de gronden waren bestemd als "Militaire doeleinden, legerplaats."
2.5.2.    Op de kaart behorende bij het "Structuurplan Deventer 2025", vastgesteld op 26 april 2004, wordt een gedeelte van het plangebied aangegeven als 'bestaande bebouwing'. Een gedeelte aan de noordoostzijde van het plangebied, alsmede een naastgelegen gebied wordt aangegeven als 'nieuw wonen'.
Blijkens het structuurplan hecht de gemeente grote waarde aan ruimte voor bedrijvigheid en gaat het daarbij om het revitaliseren van bestaande locaties en het realiseren van nieuwe bedrijventerreinen.
2.5.3.    Aan de gronden in het plangebied zijn de bestemmingen "Woningbouw", "Woondoeleinden", "Asielzoekerscentrum","Gemengde doeleinden", "Groene Ruimte" en "Verkeersdoeleinden" toegekend.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de plankaart voor "Gemengde doeleinden" aangewezen gronden bestemd voor medische, sociaal-culturele, religieuze, educatieve en openbare en zakelijke dienstverlenende instellingen waaronder mede wordt begrepen voorzieningen voor kinderopvang, en de opslag van machines, uitsluitend binnen het op de plankaart met "o" aangegeven bouwvlak.
Aan de gronden met het bedrijfsgebouw van appellante is de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding "o" toegekend.
Het gebouw werd voorheen gebruikt voor onderhoud- en herstelwerkzaamheden aan Leopardtanks. In verband met dit gebruik is het gebouw voorzien van een zware fundering. Ter plaatse vindt nu de opslag van industriële wasserijmachines plaats.
2.5.4.    In de beantwoording van de zienswijze van appellante stelt de gemeenteraad dat voor de bovengenoemde aanduiding is gekozen vanuit enerzijds milieuhygiënisch oogpunt, om te waarborgen dat de in de VNG-brochure aanbevolen afstand van 30 meter tot woonbebouwing in acht wordt genomen, en anderzijds vanuit stedenbouwkundig oogpunt, omdat het niet gewenst is de vestiging van bedrijven in het algemeen ter plaatse mogelijk te maken. Gelet op de aanduiding 'nieuw wonen' voor het gebied rondom de Westenbergkazerne in het structuurplan acht de gemeenteraad ter plaatse voorzieningen ter ondersteuning van de woonfunctie wenselijk.
2.5.5.    In de akte van levering van de gronden en het bedrijfsgebouw van [B.V]. aan appellante wordt onder artikel 9 (anti-speculatiebeding) onder meer het volgende verklaard:
"Bij het vaststellen van de koopsom tussen de Staat en de gemeente is er van uitgegaan dat de huidige bestemming van het verkochte (te weten: Militaire doeleinden) wordt gewijzigd in de bestemming "woondoeleinden, bedrijfsdoeleinden en kantoren, sportvoorzieningen" met als uitgangspunt het bebouwingsplan van de gemeente Diepenveen. Dit bebouwingsplan omvat onder meer, de bouw van tachtig woningen, zoals omschreven in de brief van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Diepenveen van negenentwintig juli negentienhonderd-achtennegentig, kenmerk BK, de bouw van een sporthal, de ontwikkeling van lichte industriële bedrijvigheid en kantoren. Indien de bestemming, om welke reden dan ook, voor een december tweeduizend acht, op een andere dan de bovenomschreven wijze zal worden gewijzigd, waardoor er een waardevermeerdering ontstaat ten opzichte van de bovenomschreven bestemmingswijziging, dan zijn de Staat en de gemeente overeengekomen om de koopsom te verhogen met het bedrag van die waardevermeerdering."
In artikel 10 (kettingbeding) van de akte van levering verbindt de gemeente zich de verplichting als vermeld in artikel 9 bij elke vervreemding van de eigendom van het ingevolge die akte ge- en verkochte of een gedeelte daarvan (…) op te leggen, ten behoeve van de Staat te bedingen, alsmede het in dit artikel bepaalde, in elke verdere akte (…) woordelijk te doen opnemen (…).
Het oordeel van de Afdeling
2.6.    Ten aanzien van het beroep van appellante op het vertrouwens-beginsel, overweegt de Afdeling als volgt.
Niet in geschil is dat de door appellante genoemde brief van 29 juli 1998 van het college is gericht aan de Regionale directie Domeinen Noord en slechts betrekking heeft op de bepaling van de waarde van het terrein van de Westenbergkazerne. Voorts kon appellante aan de in 2.5.5. aangehaalde akte van levering niet de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat aan haar perceel daadwerkelijk een algemene bestemming voor lichte industriële bedrijvigheid zou worden toegekend. Verweerder heeft met de gemeenteraad terecht gesteld dat in het anti-speculatiebeding, dat als kettingbeding in volgende aktes diende te worden overgenomen, slechts de beoogde functies in het gebied zijn aangegeven om de waarde van het terrein te bepalen en speculatie met de gronden te voorkomen. Voor verweerder bestond derhalve geen aanleiding om op grond van het niet honoreren van gerechtvaardigde verwachtingen door de gemeenteraad, goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.7.    Nu het plangebied geen bestaand of te realiseren bedrijventerrein betreft en tevens een naastgelegen gebied in het structuurplan als nieuw woongebied is aangewezen, heeft verweerder zich met de gemeenteraad in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat, ook indien een minimale afstand van 30 meter tussen het bedrijfsgebouw van appellante en woonbebouwing wordt aangehouden, de door appellante gewenste algemene lichte industriële bestemming voor bedrijvigheid van de categorieën 1 en 2 van de VNG-brochure ter plaatse uit stedenbouwkundig oogpunt niet passend is.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is echter niet aannemelijk geworden dat in verband met de aard van het bedrijfsgebouw realisering van de onder de bestemming "Gemengde doeleinden" toegelaten functies op de gronden van het bedrijfsgebouw van appellante - met uitzondering van "opslag van machines" - zonder meer (economisch) uitvoerbaar is, terwijl namens de gemeenteraad is verklaard dat deze functies ten aanzien van het perceel van appellante in de nabije toekomst beoogd worden. Gelet hierop diende verweerder met de gemeenteraad te onderbouwen om welke reden slechts de opslag van machines, en geen andere vorm van opslag, vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening ter plaatse aanvaardbaar is. Nu hiervan in het bestreden besluit niet is gebleken, berust het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd.
2.8.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 13 juni 2005, RBW/2004/4579, voor zover het betreft de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden" en de aanduiding "o";
III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 677,10 (zegge: zeshonderdzevenenzeventig euro en tien cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door provincie Overijssel aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat provincie Overijssel aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2006
270-516.