200508502/1.
Datum uitspraak: 14 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Enschede,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/11 van de rechtbank Almelo van 13 september 2005 in het geding tussen:
het bestuur van de stichting "Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp".
Bij besluit van 31 mei 2001 heeft het bestuur van de stichting "Stichting financiële hulpverlening vuurwerkramp" (hierna: het bestuur) aan appellant een tegemoetkoming in zijn inboedelschade toegekend van ƒ 9.088,14 (€ 4.124,02).
Bij besluit van 12 november 2004 heeft het bestuur het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 september 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 november 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 8 maart 2006 heeft het bestuur van antwoord gediend.
Bij brief van 11 april 2006 zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door [gemachtigde], en het bestuur, vertegenwoordigd door mr. R.Th.G. van der Veldt, advocaat te Diemen, zijn verschenen.
2.1. Appellant betoogt dat de rechtbank zijn beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.2. Appellant voert in de eerste plaats aan dat de rechtbank heeft miskend dat de bestreden beslissing op bezwaar van 12 november 2004 ten onrechte is toegezonden aan mr. I. Kruiders, advocaat te Enschede. Dit betoog faalt. Gelet op de door de genoemde advocaat op 2 december 2002 aan het bestuur verzonden machtiging van appellant, door hem getekend op 26 november 2002, om zijn belangen te behartigen ter zake van de door hem geleden en nog te lijden schade ten gevolge van de vuurwerkramp te Enschede, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het bestuur dit besluit terecht aan de advocaat heeft verzonden en dat het niet gehouden was dit (eveneens) aan appellant te versturen. Niet is gebleken dat appellant zijn machtiging heeft ingetrokken. Voorts kan uit de machtiging ook niet worden afgeleid dat deze niet op de procedure inzake de door het bestuur verleende tegemoetkoming betrekking zou hebben. De omstandigheid dat deze advocaat appellant niet bij de hoorzitting ten overstaan van het bestuur heeft bijgestaan maakt dit niet anders, nu deze zitting heeft plaatsgevonden voordat de advocaat was gemachtigd, te weten op 22 april 2002.
2.3. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat, nu de beslissing op bezwaar op 16 november 2004 aan voornoemde advocaat is toegezonden, ingevolge het bepaalde in de artikelen 6:7, 6:8, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 3:41, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna; de Awb) tot en met 28 december 2004 beroep kon worden ingesteld. Het beroepschrift is gedateerd op 28 december 2004 en is op 5 januari 2005 bij de rechtbank ingekomen. Anders dan appellant in dit verband heeft betoogd, is de beroepstermijn niet eerst gaan lopen op de dag dat hij van het besluit kennis heeft genomen.
2.4. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2.5. Ter verontschuldiging van de termijnoverschrijding heeft appellant aangevoerd dat hij te laat kennis heeft kunnen nemen van de bestreden beslissing op bezwaar als gevolg van verwarring die bij hem is ontstaan doordat de eerste advocaat die hem in zijn zaak bijstond daarmee onverwachts is gestopt en het misverstand omtrent de machtiging van advocaat mr. I. Kruiders. Hij wijst er daarbij op dat hij de Nederlandse taal niet voldoende beheerst alsook op zijn gebrekkige lichamelijke en geestelijke gezondheid. Hij stelt erg vergeetachtig te zijn.
2.6. Dit betoog faalt. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen worden volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juli 2001, AB 2001, 324) gevolgen van mogelijke nalatigheden van een gemachtigde, zoals het niet of naar een onjuist adres doorsturen van het bestreden besluit, aan appellant toegerekend. In dat verband heeft appellant erkend dat hij zijn adreswijziging niet aan de advocaat had doorgegeven. Appellant heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat zijn gebrek aan kennis van de Nederlandse taal en zijn gezondheid er aan in de weg hebben gestaan zijn zaak afdoende te kunnen behartigen. De rechtbank heeft in die feiten en omstandigheden terecht geen aanleiding gezien de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
2.7. Appellant betoogt ten slotte tevergeefs dat hem niet kan worden verweten dat hij het beroepschrift te laat heeft ingediend nu het bestuur zich bij het nemen van de bestreden beslissing op bezwaar ook niet heeft gehouden aan de wettelijke beslistermijnen. De wettelijke beslistermijnen, zoals neergelegd in artikel 7:10 van de Awb, zijn geen fatale termijnen, maar termijnen van orde. Overschrijding daarvan betekent dan ook niet dat de beslissing op bezwaar reeds op die grond voor vernietiging in aanmerking komt. Er valt immers geen wettelijk voorschrift aan te wijzen dat bepaalt dat in zo een geval het desbetreffende besluit niet in stand kan blijven. Appellant is door het langer uitblijven van de beslissing op bezwaar ook niet zodanig in zijn belang getroffen dat het besluit om die reden wegens strijd met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel rechtsbeginsel niet in stand kan blijven. Hij had desgewenst tegen het uitblijven van de beslissing op bezwaar kunnen opkomen op grond van het bepaalde in artikel 6:2, aanhef en onder b, en artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. De rechtbank heeft de termijnoverschrijding dan ook terecht niet gepasseerd.
2.8. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd geen grond biedt voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Bindels
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2006