ECLI:NL:RVS:2006:AX7084

Raad van State

Datum uitspraak
7 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200504788/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bouwvergunning voor wijziging winkel/woonhuis in Enschede

In deze zaak gaat het om de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Enschede om aan appellant een bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het vergroten en veranderen van een winkel/woonhuis op een perceel in Enschede. Het college heeft op 17 september 2003 besloten om de bouwvergunning te weigeren, waarna appellant bezwaar heeft gemaakt. Het college heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 8 maart 2004. De rechtbank Almelo heeft op 20 april 2005 het beroep van appellant gegrond verklaard en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft op 7 juni 2006 uitspraak gedaan. De Afdeling bestuursrechtspraak overweegt dat het geschil in hoger beroep beperkt is tot de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het aangepaste bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De Afdeling concludeert dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bij haar ingestelde beroep ongegrond had moeten worden verklaard, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd die een herbeoordeling rechtvaardigen. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak benadrukt het belang van het toetsingskader van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht bij herhaalde aanvragen en de noodzaak voor aanvragers om nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. De Raad van State concludeert dat het bouwplan in essentie gelijk is aan het eerder afgewezen plan, waardoor de eerdere afwijzing van toepassing blijft. Er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200504788/1.
Datum uitspraak: 7 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Enschede,
tegen de uitspraak in zaak no. 04/226 van de rechtbank Almelo van 20 april 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Enschede.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 17 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Enschede (hierna: het college) geweigerd aan appellant een bouwvergunning eerste fase te verlenen voor het vergroten en veranderen van een winkel/woonhuis op het perceel [locatie] te Enschede (hierna: het perceel).
Bij besluit van 23 september 2003 heeft het college dit besluit gewijzigd en aangevuld.
Bij besluit van 8 maart 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 april 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 31 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 juli 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 25 juli 2005 heeft het college van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. I.A.H. Horck, advocaat te Hengelo, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.D. Piek, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het geschil in hoger beroep is beperkt tot de vraag of de rechtbank terecht heeft overwogen dat het aangepaste bouwplan niet in overeenstemming is met het bestemmingsplan. De Afdeling overweegt ten aanzien van deze vraag ambtshalve als volgt.
2.2.    Op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Velve Lindenhof 1987" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel, voor zover thans van belang, de bestemming "winkels in 1 bouwlaag".
Ingevolge artikel 24, derde lid, van de planvoorschriften mogen gebouwen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het aantal op de plankaart aangegeven bouwlagen.
Ingevolge artikel 1 van de planvoorschriften moet onder bouwlaag worden verstaan een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderverdieping en zolder.
2.3.    Bij besluit van 22 augustus 2002 heeft het college beslissend op een eerder door appellant ingediende bouwaanvraag geweigerd aan appellant bouwvergunning te verlenen voor het vergroten van een winkel/woonhuis op het perceel. Bij uitspraak van 27 augustus 2003 in zaak no.
200301215/1heeft de Afdeling geoordeeld dat het college die bouwvergunning terecht heeft geweigerd, nu het desbetreffende bouwplan voorziet in een tweede bouwlaag, hetgeen in strijd is met het bestemmingsplan.
2.4.    Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Ingevolge het tweede lid kan het bestuursorgaan de aanvraag, zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb, afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking, wanneer niet zulke feiten of omstandigheden worden vermeld.
2.5.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 4 april 2003 in zaak no. 200206882/1 (AB 2003, 315), geldt, indien het bestuursorgaan reeds op een eerder ingediende aanvraag heeft beslist, bij een opnieuw ingediende aanvraag van dezelfde strekking voor de rechter het beperkte toetsingskader van artikel 4:6 van de Awb, ook indien het bestuursorgaan het tweede lid van dat artikel niet heeft toegepast. De regels inzake de toegang tot de rechter staan niet ter vrije beschikking van partijen, maar zijn van openbare orde. Dat betekent dat de rechter, ter bepaling van de door hem te verrichten beoordeling in geval van een besluit op een herhaalde aanvraag direct moet treden in de vraag of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd.
2.6.    Voor het antwoord op de vraag of de aan het besluit van 17 september 2003 ten grondslag liggende bouwaanvraag moet worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag waarbij voor de rechter het beperkte toetsingskader van artikel 4:6 van de Awb geldt, is van belang of het bouwplan waarop de eerdere bouwaanvraag (hierna: het eerste bouwplan) betrekking heeft in essentie gelijk is aan het bouwplan waarop de tweede bouwaanvraag (hierna: het tweede bouwplan) ziet. Bij die vergelijking komt mede betekenis toe aan de gronden waarop de bouwvergunning voor het eerste bouwplan is geweigerd.
2.7.    Zowel het eerste als het tweede bouwplan voorzien in een vergroting en verandering van het winkel/woonhuis op het perceel. In het eerste bouwplan was voorzien in een dakopbouw met aan weerszijden sterk hellende dakvlakken en een platte afdekking aan de bovenzijde. In het tweede bouwplan is deze platte afdekking vervangen door twee schuine dakvlakken die minder sterk hellen dan de daaronder gelegen vlakken en elkaar aan de top raken. Dit verschil is voor de toepassing van de desbetreffende planvoorschriften van het bestemmingsplan niet relevant. Anders dan appellant betoogt, heeft de in artikel 1 van de planvoorschriften neergelegde voorwaarde dat, wil sprake zijn van een bouwlaag, het doorlopende gedeelte van een gebouw door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen moet zijn begrensd, slechts betrekking op de onderzijde van dat gedeelte en niet op de bovenzijde. De omstandigheid dat het onderhavige bouwplan voorziet in een puntdak, vormt dan ook geen relevante wijziging.
2.8.    Nu sprake is van een herhaalde aanvraag en daaraan geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, is voor een rechterlijke beoordeling van het door het college op die aanvraag genomen besluit geen plaats. De rechtbank heeft niet onderkend dat zij het bij haar ingestelde beroep reeds om die reden ongegrond had dienen te verklaren.
2.9.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, nu van nieuwe feiten of omstandigheden geen sprake is, het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaren.
2.10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank Almelo van 20 april 2005, 04/226;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren    w.g. Schortinghuis
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2006
66-457.