ECLI:NL:RVS:2006:AX7083

Raad van State

Datum uitspraak
7 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200506604/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Krogten en goedkeuring door de Raad van State

In deze zaak gaat het om de goedkeuring van het bestemmingsplan "Krogten" door de gemeenteraad van Breda, vastgesteld op 25 november 2004. Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant heeft op 28 juni 2005 goedkeuring verleend aan dit bestemmingsplan. Tegen deze goedkeuring hebben zowel de gemeente Breda als NOVA Innovene Netherlands B.V. beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak werd behandeld op 24 april 2006, waarbij beide partijen hun standpunten naar voren brachten. NOVA Innovene betwistte de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" in de noordwesthoek van haar bedrijfsperceel, omdat zij meende dat er onvoldoende ecologisch onderzoek was gedaan naar de waarde van deze grond. De Raad van State heeft vastgesteld dat de ecologische waarde van het plandeel laag is en dat de functie als 'stapsteen' in de ecologische verbindingszone beperkt is. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke motivering berust en heeft het besluit van het college van gedeputeerde staten vernietigd voor zover het de goedkeuring van het plandeel betreft. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante en het griffierecht. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 7 juni 2006.

Uitspraak

200506604/1.
Datum uitspraak: 7 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "NOVA Innovene Netherlands B.V.", voorheen "NOVA Chemicals Netherlands B.V.", gevestigd te Breda,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2004 heeft de gemeenteraad van Breda, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders, (hierna: het college) het bestemmingsplan "Krogten" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 28 juni 2005, no. 1050552, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben het college bij brief van 27 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2005, en appellante bij brief van 5 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2005, beroep ingesteld. Het college heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 30 augustus 2005. Appellante heeft haar beroep aangevuld bij brief van 16 september 2005.
Bij brief van 3 november 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 16 februari 2006 (hierna: het deskundigenbericht). Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. C.W.H. van den Berg, advocaat te Rotterdam, en door [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Breda, vertegenwoordigd door J.A.F. Koning en J.M. Vollaard, ambtenaren van de gemeente, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Dycore B.V.", vertegenwoordigd door [gemachtigden]. Ter zitting heeft het college zijn beroep ingetrokken.
2.    Overwegingen
Overgangsrecht
2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het plan
2.3.    Het plan voorziet in een revitalisering van het bedrijventerrein "De Krogten". Het plangebied is onderdeel van een complex van bedrijventerreinen en ligt aan de noordzijde van Breda. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door de Nieuwe Bredase Baan en de Terheijdenseweg en aan de zuidzijde door de Crogtdijk en de Backer en Ruebweg. Ten westen van het plangebied loopt de rivier de Mark. De noordzijde van het plangebied valt samen met het punt waar de Nieuwe Bredase Baan en de Mark samenkomen. De Mark en de beemdenzone ten noorden van Breda zijn onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS). Het bedrijventerrein wordt van oost naar west doorsneden door de weg Moerlaken.
Standpunt van NOVA Innovene Netherlands B.V. (hierna: NOVA Innovene)
2.4.    Appellante NOVA Innovene stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" in de noordwesthoek van haar bedrijfsperceel.
Zij voert daartoe aan dat zowel de gemeenteraad als verweerder ten onrechte heeft nagelaten zorgvuldig onderzoek te doen naar de ecologische waarde van deze grond. Uit onderzoek dat is uitgevoerd in opdracht van appellante is volgens haar gebleken dat de ecologische waarde van het plandeel laag is en dat de voorwaarden waaronder dit plandeel een 'stapsteen' in een ecologische verbindingszone kan vormen, binnen de planperiode niet kunnen worden vervuld. Volgens appellante vinden op het plandeel bedrijfsactiviteiten plaats die nu onder het overgangsrecht zijn gebracht. Van beëindiging van deze bedrijfsactiviteiten binnen de planperiode is volgens appellante echter geen sprake. Daar komt volgens haar bij dat zij het plandeel in de toekomst nodig heeft om te kunnen voldoen aan de vereiste milieuvoorschriften.
Standpunt van verweerder
2.5.    Verweerder heeft geen reden gezien dit plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft hieraan goedkeuring verleend.
Ter zitting heeft verweerder vermeld dat het bestreden plandeel een bestaand bosje is en dat dit plandeel zijn ecologische waarde ontleent aan zijn ligging binnen de EHS.
Vaststelling van de feiten
2.6.       Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1.    Appellante exploiteert een chemisch bedrijf dat is gevestigd aan de Lijndonk 25. Aan de noordzijde wordt haar bedrijfsperceel begrensd door de weg Moerlaken, aan de oostzijde door de weg Konijnenberg en aan de westzijde door de Mark en de daarlangs gelegen groenstrook. Het grootste gedeelte van het bedrijfsperceel heeft de bestemming "Bedrijfsdoeleinden (B5)".
De noordwesthoek van dit perceel heeft de bestemming "Groenvoorzieningen (G)". Ingevolge artikel 7.I van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de als zodanig aangewezen gronden bestemd voor aanleg, beheer en onderhoud van groenvoorzieningen en indien noodzakelijk voor de aanleg van een ontsluitingsweg, alsmede additionele voorzieningen zoals wandel- en/of fietspaden zoals op de plankaart nader is aangeduid. Ingevolge artikel 7.II van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen op de als zodanig aangewezen gronden uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming.
2.6.2.    In de plantoelichting staat dat de struwelen die zijn ontstaan door het extensieve gebruik van sommige percelen op het bedrijventerrein voor de groenstructuur van het gebied een belangrijke plaats innemen. Tevens staat in de plantoelichting dat twee struwelen op het bedrijfsperceel van NOVA Innovene een hoge ecologische waarde hebben.
Blijkens het vaststellingsbesluit heeft de gemeenteraad aan de desbetreffende struwelen de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" toegekend omdat deze een rol als 'stapstenen' in de ecologische verbinding langs de Mark vervullen. Ter zitting heeft de woordvoerder van de gemeenteraad gesteld dat de gemeente onderzoek heeft gedaan naar de ecologische waarde van deze 'stapstenen'.
In zijn bestreden besluit heeft verweerder aan de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" voor de noordoosthoek van het bedrijfsperceel van appellante goedkeuring onthouden. Tegen dit onderdeel van het bestreden besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
2.6.3.    In opdracht van appellante heeft Royal Haskoning onderzoek gedaan naar de ecologische waarde van het struweel in de noordwesthoek van haar perceel. De conclusie van dit onderzoek zoals is weergegeven in de nota "Ecologische waardebepaling noordwesthoek terrein NOVA Chemicals met bestemming 'groenvoorziening'" van 15 september 2005 is dat de huidige natuurwaarde van voornoemd struweel laag is en dat de huidige functionele waarde in de ecologische betekenis van een 'stapsteen' eveneens laag is.
2.6.4.    Uit het deskundigenbericht blijkt dat zich op de gronden met de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" in de noordwestelijke hoek van het bedrijfsperceel van appellante voornamelijk bomen met onderbegroeiing bevinden. Op de noordelijke en westelijke zijde van dit plandeel ligt gras waarover transportbewegingen met heftrucks plaatsvinden. In deze grasstroken liggen een riolering en een lozingspunt op de Mark. Nabij het lozingspunt staat een bewakingscamera. Op de grasstrook net buiten het plandeel bevindt zich een granulaatvanger. De gronden direct ten zuiden van het plandeel worden gebruikt voor tijdelijke opslag. Tevens bevindt zich daar een opslagplaats voor radioactieve materialen, waar enkele malen per jaar röntgenonderzoek plaatsvindt.
De conclusie in het deskundigenbericht is dat de intrinsieke waarde van het struweel in de noordwestelijke hoek van het bedrijfsperceel van appellante gering is en dat de functie van het struweel als 'stapsteen', door de geringe omvang ervan en door de bedrijfsactiviteiten er omheen en in de rand, beperkt is.
2.6.5.    In het vorige bestemmingsplan was aan het bestreden plandeel de bestemming "Doeleinden van handel en bedrijf klasse HB I" toegekend.
De gronden waren daarmee bestemd voor de bouw van bouwwerken ten behoeve van handel en bedrijf met de daarbij behorende voorzieningen, zoals parkeerterreinen, opslag- en bedrijfswerkterreinen, ontsluitingswegen, spoorwegen, havenwerken, inrichtingen voor energievoorziening, waterzuivering en brandbestrijding.
Het oordeel van de Afdeling
2.7.    Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat appellante bij de uitoefening van haar bedrijfsactiviteiten gebruik maakt van het bestreden plandeel. Verder is voldoende aannemelijk dat appellante voornemens is het gebruik van dit gedeelte van haar bedrijfsperceel in de toekomst te intensiveren. Het bestemmingsplan staat daaraan, anders dan het vorige bestemmingsplan, in de weg.
Uit de onder 2.6.3 en 2.6.4. genoemde onderzoeken blijkt dat de huidige ecologische waarde van het bestreden plandeel laag is en dat de functie van het plandeel als 'stapsteen' in de ecologische verbindingszone langs de Mark beperkt is. Weliswaar stelt de gemeenteraad zich op grond van eigen onderzoek op het standpunt dat het plandeel in de toekomst kan fungeren als 'stapsteen', maar dit standpunt is niet door middel van onderzoeksresultaten onderbouwd.
Uit de overwegingen van het bestreden besluit blijkt niet waarom verweerder zich - het vorenstaande in aanmerking genomen - desondanks op het standpunt stelt dat het toekennen van de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" aan het desbetreffende plandeel in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
2.8.    Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden besluit in zoverre niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" in de noordwesthoek van het perceel van appellante.
Proceskostenveroordeling
2.9.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De door appellante opgegeven kosten voor het door een deskundige opgestelde onderzoeksrapport, dienen op grond van artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht op de in dit besluit genoemde wijze forfaitair te worden vastgesteld.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep gegrond;
II.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 28 juni 2005, no.1050552, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Groenvoorzieningen (G)" in de noordwesthoek van het perceel van appellante;
III.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2244,00 (zegge: tweeduizendentweehonderdvierenveertig euro), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Brabant aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV.    gelast dat de provincie Noord-Brabant aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Voorzitter, en mr. R.J. Hoekstra en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Kooijman
Voorzitter                    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2006
208-482.