ECLI:NL:RVS:2006:AX7064

Raad van State

Datum uitspraak
7 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200509979/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verkeersmaatregel door college van burgemeester en wethouders van Bergen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verkeersmaatregel door het college van burgemeester en wethouders van Bergen. Op 22 juni 2004 heeft het college de aanvraag afgewezen, waarna appellanten bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 7 december 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank Alkmaar heeft op 3 november 2005 het beroep van appellanten tegen deze beslissing eveneens ongegrond verklaard. Appellanten hebben hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij bijgestaan werden door hun advocaat. De zaak werd behandeld op 8 mei 2006.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de argumenten van appellanten beoordeeld. Appellanten stelden dat het college niet voldoende had aangetoond dat er een geldig verkeersbesluit was genomen voor de aanwijzing van een fietspad op de Bobbeleweg. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het college zijn besluit zorgvuldig had voorbereid en voldoende had gemotiveerd. De Afdeling concludeerde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om de verkeerssituatie niet te wijzigen, gezien de belangen van verkeersveiligheid en de klachten van omwonenden.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellanten ongegrond was. De beslissing van het college om de aanvraag voor de verkeersmaatregel af te wijzen werd daarmee bekrachtigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

200509979/1.
Datum uitspraak: 7 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. BESLU 05/49 van de rechtbank Alkmaar van 3 november 2005 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Bergen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 22 juni 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bergen (hierna: het college) de aanvraag van appellanten tot het nemen van een verkeersmaatregel afgewezen.
Bij besluit van 7 december 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 november 2005, verzonden op 17 november 2005, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 6 december 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 25 januari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 mei 2006, waar appellanten in persoon, bijgestaan door mr. E.M.M. Eyking, en het college, vertegenwoordigd door mr. J.I. Wever, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994), zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang, kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a.    het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b.    het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c.    het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d.    het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer;
e.    […].
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Wvw 1994, voor zover hier van belang, geschiedt de plaatsing of verwijdering van de algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens krachtens een verkeersbesluit.
Krachtens artikel 12, aanhef en onder a, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: BABW), in samenhang met de bij dat besluit behorende bijlage, geschiedt de plaatsing van - onder andere - de borden die het begin en einde van een verplicht fietspad of een onverplicht fietspad aanduiden, krachtens een verkeersbesluit.
2.2.    Appellanten hebben het college verzocht de verkeerssituatie aan de Bobbeleweg te wijzigen in die zin dat het deel van de Bobbeleweg dat nu fietspad is, toegankelijk wordt voor alle verkeer. Het college heeft het verzoek van appellanten afgewezen.
2.3.    Appellanten zijn opgekomen tegen de overweging van de rechtbank dat zij niet hebben betwist dat er sprake is van een geldig verkeersbesluit waarbij het laatste gedeelte van de Bobbeleweg is aangewezen als fietspad. Appellanten stellen zich op het standpunt dat het aan het college is om een rechtsgeldig verkeersbesluit over te leggen.
2.3.1.    Naar het oordeel van de Afdeling hebben appellanten in elk geval de geldigheid van het gestelde verkeersbesluit zodanig betwist, dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat appellanten niet hebben betwist dat het verkeersbesluit is genomen. Dit leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.3.2.    Het enkele feit dat na ruim dertig jaar niet meer een ondertekend besluit kan worden overgelegd is niet doorslaggevend voor de beoordeling van de vraag of in 1973 een verkeersbesluit is genomen. Gelet op hetgeen de rechtbank verder heeft overwogen, is zij op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het bestaan van het verkeersbesluit uit 1973 moet worden aangenomen. Het betoog van appellanten faalt dan ook in zoverre.
2.4.    Appellanten kunnen zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het college zijn besluit voldoende zorgvuldig heeft voorbereid en voldoende heeft gemotiveerd.
2.4.1.    De Afdeling kan appellanten niet volgen in dit betoog. Zoals de rechtbank terecht heeft vastgesteld, heeft het college zich bij het nemen van zijn besluit van 24 juni 2004 op de hoogte gesteld van het standpunt van appellanten en de feitelijke situatie ter plaatse.
Het college heeft zich voorts laten adviseren door de Werkgroep Verkeer. Deze werkgroep bestaat, blijkens het advies, uit een vertegenwoordiger van de politie en een vertegenwoordiger van 3VO Verenigde Verkeers Veiligheids Organisatie. Ter zitting is komen vast te staan dat deze werkgroep weliswaar wordt bijgestaan door een gemeenteambtenaar, maar dat deze ambtenaar slechts een ondersteunende taak en geen stem heeft waar het gaat om de inhoud van de uitgebrachte adviezen. De Afdeling concludeert dan ook, dat het advies is vastgesteld door personen die niet aan het college ondergeschikt waren. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college dit advies mede aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen en dat - waar appellanten niet de resultaten van een tegenonderzoek hebben overgelegd - het college niet gehouden was andere deskundigen in te schakelen.
De Afdeling vermag niet in te zien welk nader onderzoek het college had moeten doen naar de door appellanten aangedragen alternatieven. Nu appellanten deze stelling verder niet hebben onderbouwd, zal de Afdeling er dan ook aan voorbij gaan.
Naar het oordeel van de Afdeling is het besluit van het college op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. De rechtbank is tot dezelfde slotsom gekomen. Het hoger beroep van appellanten faalt in zoverre.
2.4.2.    Uit de besluiten van 22 juni 2004 en 7 december 2004, bezien in onderlinge samenhang, blijkt dat de algemene belangen van verkeersveiligheid - de Bobbeleweg is niet ingericht voor doorgaand gemotoriseerd verkeerd en de kruising met de Oorsprongweg evenmin - eraan in de weg staan dat het fietspad wordt veranderd in een voor alle verkeer openstaande weg, al dan niet met een aanwijzing tot eenrichtingsverkeer. Deze belangen wegen, naar het oordeel van het college, zwaarder dan de individuele belangen van appellanten, waarbij het college er tevens op heeft gewezen dat bij het instellen van een doorgaande weg voor gemotoriseerd verkeer andere omwonenden naar alle waarschijnlijkheid zullen klagen.
2.4.3.    Dit standpunt kan het college in redelijkheid innemen, gelet op de klachten die hebben geleid tot het plaatsen van een paal in het wegdek. Dat het college deze klachten wellicht niet heeft gedocumenteerd doet hieraan niet af. De Afdeling wijst erop dat hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht alleen van toepassing is op klachten over de wijze waarop een bestuursorgaan de klager heeft behandeld en niet op klachten over een verkeerssituatie.
Of en in welke mate automobilisten keren op het erf van appellanten is in deze zaak niet van doorslaggevend belang. Het staat appellanten vrij om - indien zij dit gebruik van hun erf onwenselijk achten - dit erf af te sluiten.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft het college een ruime beoordelingsmarge bij het nemen van verkeersbesluiten en kan de rechter een dergelijk besluit slechts terughoudend toetsen. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de afweging van belangen deze rechterlijke toets kan doorstaan. De rechtbank heeft dan ook terecht en op goede gronden geoordeeld dat het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
2.5.    Appellanten hebben betoogd dat ook andere weggetjes, die smaller en onoverzichtelijker zijn, niet zijn afgesloten voor doorgaand gemotoriseerd verkeer.
De Afdeling is van oordeel dat, zelfs al ware dit het geval, dit niet afdoet aan het feit dat het college in redelijkheid heeft kunnen komen tot het oordeel dat de Bobbeleweg niet geschikt is voor doorgaand verkeer. Het college is niet gehouden een verkeersonveilige situatie te creëren, omdat elders een vergelijkbare verkeersonveilige, of uit het oogpunt van verkeersveiligheid minder gelukkige, situatie bestaat. Het betoog van appellanten faalt dan ook op dit punt.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump    w.g. Matulewicz
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2006
45-514.