In deze zaak heeft de Raad van State op 2 juni 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekster, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid 'Reiling Sterksel B.V.', had een last onder dwangsom opgelegd gekregen van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant wegens overtreding van artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Dit besluit was genomen op 22 november 2005 en werd gehandhaafd na een ongegrond verklaard bezwaar op 7 maart 2006. Verzoekster heeft op 20 april 2006 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
Tijdens de zitting op 15 mei 2006 heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak de zaak behandeld. Verzoekster voerde aan dat het bestreden besluit onbevoegd was genomen, omdat het door directieleden van de afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving was ondertekend. De Voorzitter oordeelde echter dat het besluit wel degelijk door het college van gedeputeerde staten was genomen, en dat de ondertekening door ambtenaren niet in strijd was met de wet.
Daarnaast betwistte verzoekster de rechtmatigheid van de opgelegde last onder dwangsom, stellende dat de opslag van A- en B-hout buiten containers was toegestaan onder de vigerende vergunning. De Voorzitter concludeerde echter dat de last onder dwangsom betrekking had op het verwerken van hout tot biobrandstoffen zonder vergunning, wat in strijd was met de Wet milieubeheer. Gezien deze overwegingen heeft de Voorzitter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.