ECLI:NL:RVS:2006:AX7058

Raad van State

Datum uitspraak
2 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200603235/1 en 200603235/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen bouwvergunning voor semi-bungalows in Son en Breugel

In deze zaak gaat het om een verzoek om voorlopige voorziening en hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel had op 12 juli 2005 een bouwvergunning verleend voor de bouw van vier semi-bungalows op een perceel in de gemeente. Dit besluit werd genomen op basis van een vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Appellanten, bewoners van de nabijgelegen percelen, maakten bezwaar tegen deze vergunning en stelden dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan "Traverse e.o.", dat de bestemming "Wonen in het bos" had. Ze voerden aan dat de ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan niet voldeed aan de eisen en dat de situering van de woningen onterecht dicht bij hun percelen was gekozen.

De voorzieningenrechter van de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna appellanten hoger beroep instelden bij de Raad van State. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 mei 2006 behandeld. Tijdens de zitting werd duidelijk dat de gekozen situering van de woningen verband hield met de natuurlijke ligging in het bos en dat de ruimtelijke onderbouwing op zichzelf toereikend was. De Voorzitter oordeelde dat de voorzieningenrechter op goede gronden had geoordeeld en dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

De beslissing van de Voorzitter werd uitgesproken in naam der Koningin, waarbij het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen en de proceskostenveroordeling niet aan de orde was.

Uitspraak

200603235/1 en 200603235/2.
Datum uitspraak: 2 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/709 en AWB 06/710 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 april 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 12 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en bouwvergunning verleend voor vier semi-bungalows op het perceel kadastraal bekend gemeente Son en Breugel, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] (hierna het perceel).
Bij besluit van 13 december 2005 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 april 2006, verzonden op 10 april 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 24 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij deze brief hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. L.A.J.M. Somers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. R. Stiekema, advocaat te Waalre, vergezeld van [gemachtigde].
2.1.    Overwegingen
2.2.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.3.    Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Traverse e.o." op het perceel rustende bestemming "Wonen in het bos", onder meer ten aanzien van het aantal toegestane woningen, de overschrijding van het bebouwingsvlak en de aan te houden afstand van bebouwing tot de perceelgrenzen. Ten einde niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen heeft het college toepassing gegeven aan artikel 19, tweede lid, van de WRO. Ingevolge dit artikel kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Vaststaat dat het bouwplan valt in een door gedeputeerde staten van Noord-Brabant aangegeven categorie van gevallen, zoals bedoeld in dit artikel.
2.4.    Anders dan appellanten is de Voorzitter van oordeel, dat de voorzieningenrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de daaraan in dit geval te stellen eisen. Het betoog van appellanten dat de keuze voor een situering van de woningen dicht tegen de achterste perceelsgrens, en derhalve op betrekkelijk korte afstand van hun woningen op aangrenzende percelen, is ingegeven door de wens waardevolle houtopstand op het perceel te kunnen behouden en dat inmiddels is gebleken dat deze houtopstand alsnog dient te worden geveld, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de ruimtelijke onderbouwing kan immers niet worden opgemaakt dat de situering van het bouwplan direct samenhangt met het behoud van bepaalde op het perceel aanwezige bomen en dat het bouwplan in ruimtelijk opzicht slechts aanvaardbaar wordt geacht indien deze bomen kunnen worden behouden. Ter zitting is van de zijde van het college en vergunninghoudster toegelicht dat de gekozen situering mede verband houdt met een natuurlijke ligging in het bos waarbij meer ruimte bestaat voor bomen en groen vóór de woningen aan de straatzijde van het perceel. Nu de ruimtelijke onderbouwing op zichzelf toereikend is, en daarin anders dan appellanten menen niet is uitgegaan van het behoud van bomen, die niet behouden blijven, kan niet worden geoordeeld dat het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Bovendien zijn voor het vellen van deze houtopstand aanlegvergunningen verleend die in deze procedure niet ter toets staan.
2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Willems
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2006
412.