200603235/1 en 200603235/2.
Datum uitspraak: 2 juni 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 06/709 en AWB 06/710 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 6 april 2006 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel.
Bij besluit van 12 juli 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Son en Breugel (hierna: het college) aan [vergunninghouder] vrijstelling ingevolge artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) en bouwvergunning verleend voor vier semi-bungalows op het perceel kadastraal bekend gemeente Son en Breugel, sectie […], nummer […], plaatselijk bekend [locatie] (hierna het perceel).
Bij besluit van 13 december 2005 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 april 2006, verzonden op 10 april 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 24 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij deze brief hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 mei 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door mr. L.A.J.M. Somers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. R. Stiekema, advocaat te Waalre, vergezeld van [gemachtigde].
2.2. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.3. Vaststaat dat het bouwplan in strijd is met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Traverse e.o." op het perceel rustende bestemming "Wonen in het bos", onder meer ten aanzien van het aantal toegestane woningen, de overschrijding van het bebouwingsvlak en de aan te houden afstand van bebouwing tot de perceelgrenzen. Ten einde niettemin bouwvergunning te kunnen verlenen heeft het college toepassing gegeven aan artikel 19, tweede lid, van de WRO. Ingevolge dit artikel kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Vaststaat dat het bouwplan valt in een door gedeputeerde staten van Noord-Brabant aangegeven categorie van gevallen, zoals bedoeld in dit artikel.
2.4. Anders dan appellanten is de Voorzitter van oordeel, dat de voorzieningenrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat de ruimtelijke onderbouwing voldoet aan de daaraan in dit geval te stellen eisen. Het betoog van appellanten dat de keuze voor een situering van de woningen dicht tegen de achterste perceelsgrens, en derhalve op betrekkelijk korte afstand van hun woningen op aangrenzende percelen, is ingegeven door de wens waardevolle houtopstand op het perceel te kunnen behouden en dat inmiddels is gebleken dat deze houtopstand alsnog dient te worden geveld, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de ruimtelijke onderbouwing kan immers niet worden opgemaakt dat de situering van het bouwplan direct samenhangt met het behoud van bepaalde op het perceel aanwezige bomen en dat het bouwplan in ruimtelijk opzicht slechts aanvaardbaar wordt geacht indien deze bomen kunnen worden behouden. Ter zitting is van de zijde van het college en vergunninghoudster toegelicht dat de gekozen situering mede verband houdt met een natuurlijke ligging in het bos waarbij meer ruimte bestaat voor bomen en groen vóór de woningen aan de straatzijde van het perceel. Nu de ruimtelijke onderbouwing op zichzelf toereikend is, en daarin anders dan appellanten menen niet is uitgegaan van het behoud van bomen, die niet behouden blijven, kan niet worden geoordeeld dat het besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Bovendien zijn voor het vellen van deze houtopstand aanlegvergunningen verleend die in deze procedure niet ter toets staan.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Willems
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2006