ECLI:NL:RVS:2006:AX7014

Raad van State

Datum uitspraak
30 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601373/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • P.J.A.M. Broekman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van goedkeuring bestemmingsplan 'Bult van Pars' door de Raad van State

Op 30 mei 2006 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de goedkeuring van het bestemmingsplan 'Bult van Pars' door de gemeenteraad van Moerdijk. Dit bestemmingsplan, dat op 7 juli 2005 was vastgesteld, voorziet in de bouw van een appartementencomplex met commerciële ruimte en parkeergelegenheid. Tegen dit besluit hebben verschillende verzoekers, waaronder [verzoeker sub 1] en [verzoekers sub 2], beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De verzoeken zijn ingediend op respectievelijk 17 februari en 13 maart 2006, en zijn behandeld op 8 mei 2006.

De verzoekers betogen dat de goedkeuring van het plan onterecht is verleend, omdat het appartementencomplex te dicht bij hun bedrijf is gelegen en dit hun bedrijfsvoering zou kunnen beperken. Ze wijzen op een verkeersonveilige situatie en stellen dat de luchtkwaliteit niet is onderzocht. De Voorzitter van de Raad van State heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het plan afwijkt van de aanbevolen afstand van 10 meter tussen woonbebouwing en bedrijven, zoals vermeld in de brochure 'Bedrijven en milieuzonering'.

De Voorzitter heeft geconcludeerd dat nader onderzoek naar de gevolgen van het plan voor het bedrijf van de verzoekers noodzakelijk is. Om te voorkomen dat er tijdens de bodemprocedure een onomkeerbare situatie ontstaat, heeft hij besloten het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen. Daarnaast is de provincie Noord-Brabant veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de verzoekers en het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 30 mei 2006.

Uitspraak

200601373/2.
Datum uitspraak: 30 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1.    [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2.    [verzoekers sub 2], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 7 juli 2005 heeft de gemeenteraad van Moerdijk, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 31 mei 2005, het bestemmingsplan "Bult van Pars" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 31 januari 2006, no. 1117456, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief van 17 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2006, en [verzoekers sub 2] bij brief van 13 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 17 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 20 februari 2006, heeft [verzoeker sub 1] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 13 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2006, hebben [verzoekers sub 2] de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 8 mei 2006, waar [verzoeker sub 1], in persoon en bijgestaan door mr. G.L.M. Teeuwen, [verzoekers sub 2], vertegenwoordigd door mr. W.P. Meulblok, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. B.C. Coolen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Moerdijk, vertegenwoordigd door C.A. de Klerck, ambtenaar van de gemeente, en Zeeman Vastgoed B.V., vertegenwoordigd door mr. W.J.M. Loomans, advocaat te Hoorn.
Buiten bezwaren van partijen zijn nadere stukken in het geding gebracht.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Het plan voorziet in de bouw van een appartementencomplex met commerciële ruimte en parkeergelegenheid op een natuurlijke verhoging op de hoek van de Oliemolenstraat en de Westerstraat te Klundert.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het plan goedgekeurd.
2.3.    [verzoekers sub 2] stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Volgens hen is het appartementencomplex op te korte afstand van hun [bedrijf] aan de [locatie 1] voorzien. [verzoekers sub 2] vrezen hierdoor in hun bedrijfsvoering te worden beperkt en stellen dat in het appartementencomplex een goed woon- en leefklimaat niet kan worden gegarandeerd. Zij betogen dat een verkeersonveilige situatie zal ontstaan, vanwege het feit dat de uitweg van de beoogde parkeergelegenheid bij het appartementencomplex is voorzien op de plaats waar de bevoorrading van [bedrijf] plaatsvindt. [verzoekers sub 2] stellen verder dat de beoogde commerciële ruimte in strijd is met het gemeentelijk beleid om buiten het kernwinkelgebied geen nieuwe winkelvestiging meer toe te staan. Zij vrezen dat de parkeerproblematiek fors zal toenemen. Niet is onderzocht of is voldaan aan de wettelijke normen inzake luchtkwaliteit, aldus [verzoekers sub 2].
[verzoeker sub 1] stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen B (WB)", aangezien dit een omvangrijk en hoog appartementencomplex mogelijk maakt in de nabijheid van zijn woning aan de [locatie 2]. Hij vreest voor een aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
2.4.    Aan de gronden ten zuiden van het bedrijf van [verzoekers sub 2] met een breedte van 6 meter is in het plan de bestemming "Verkeer en verblijf (VV)" toegekend. De daarop aansluitende gronden zijn in het plan bestemd tot "Wonen B (WB)". In artikel 3, eerste lid, van de planvoorschriften is - voor zover hier van belang - bepaald dat deze gronden zijn bestemd voor:
- wonen en aan huis verbonden beroepen;
- detailhandel en dienstverlening tot een maximale vloeroppervlakte van 350 m².
De afstand van het op de plankaart binnen het plandeel met de bestemming "Wonen B (WB)" aangeduide bebouwingsvlak en de perceelsgrens van [bedrijf] bedraagt 8 meter.
2.5.    De Voorzitter stelt voorop dat het plan wat betreft de woonbebouwing die is voorzien ten zuiden van het [bedrijf] afwijkt van de in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de brochure) aanbevolen afstand van 10 meter, waarbij in aanmerking wordt genomen dat de in de brochure aangegeven afstanden indicatief zijn. Nu verweerder de brochure als uitgangspunt voor zijn beoordeling heeft genomen, dient een afwijking van de daarin neergelegde afstanden te worden gemotiveerd. Verweerder heeft in het bestreden besluit en ter zitting als motivering van de afwijking aangegeven dat conform het in het "aanvullend milieuonderzoek Bult van Pars te Klundert" gegeven advies een akoestisch scherm zal worden geplaatst op de grens van de inrichting, teneinde de geluidsbelasting te verminderen. Gelet op het feit dat de ruimte voor het plaatsen van een scherm gering is en de daarvoor beschikbare gronden tevens dienen te worden gebruikt als laad- en losplaats voor [bedrijf] en als toegangsweg naar de voorziene parkeergelegenheid door bewoners van het beoogde appartementengebouw en bezoekers van [bedrijf], betwijfelt de Voorzitter of de voorziening te realiseren is en daarmee of die onderbouwing toereikend is.
2.6.    Het voorgaande in aanmerking genomen, acht de Voorzitter nader onderzoek naar de gevolgen van het plan voor het bedrijf van [verzoekers sub 2] noodzakelijk. Daarvoor leent zich de thans aan de orde zijnde procedure niet. Opdat hangende de bodemprocedure geen onomkeerbare situatie zal ontstaan, ziet de Voorzitter aanleiding het bestreden besluit bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen.
De overige bezwaren, wat daar ook van zij, behoeven derhalve thans geen bespreking meer.
2.7.    Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 31 januari 2006, no. 1117456;
II.    veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van de bij hierna vermelde verzoekers in verband met de behandeling van hun verzoeken opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1309,87 (zegge: duizend driehonderdnegen euro en zevenentachtig cent);
dit bedrag dient door de provincie Noord-Brabant onder vermelding van het zaaknummer als volgt te worden betaald aan:
1. [verzoeker sub 1] € 665,87 (zegge: zeshonderdvijfenzestig euro en zevenentachtig cent), waarvan een gedeelte groot  € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
2. [verzoekers sub 2] € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III.    gelast dat provincie Noord-Brabant aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor [verzoeker sub 1] en € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) voor [verzoekers sub 2] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Broekman
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 30 mei 2006
12-466.