In deze zaak heeft de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 30 mei 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van een voorlopige voorziening. Deze voorlopige voorziening was eerder getroffen op 20 december 2005, waarbij besluiten van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 7 juli 2005 en 8 juli 2005, betreffende ontgrondingsvergunningen, waren geschorst. De verzoekers, waaronder de stichting 'Stichting Natuur- & Milieuplatform Steenwijkerland', hebben op 12 april 2006 verzocht om opheffing van deze schorsing. De Voorzitter heeft het verzoek op 23 mei 2006 ter zitting behandeld, waarbij de verzoekers vertegenwoordigd waren door mr. F. Breure en anderen. Het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland was ook aanwezig, vertegenwoordigd door H. Visserman. De stichting zelf was niet ter zitting verschenen.
De zaak draait om de ontgrondingsvergunningen die aan twee vergunninghouders waren verleend voor werkzaamheden ten noorden van de zandwinning Eeserwold. De eerdere schorsing was gebaseerd op het ontbreken van een planologische regeling. Echter, op 14 juni 2005 had de gemeenteraad van Steenwijkerland een bestemmingsplan vastgesteld dat op 22 februari 2006 in werking was getreden, waardoor er nu een planologische basis voor de ontgrondingswerkzaamheden was. De Voorzitter concludeerde dat er een spoedeisend belang was bij de opheffing van de schorsing, aangezien de vergunningen nu gebruikt konden worden.
De Voorzitter heeft, mede op basis van het rapport van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak, geen aanleiding gezien om te veronderstellen dat de besluiten in de bodemprocedure vernietigd zouden worden. Daarom heeft hij besloten de voorlopige voorziening op te heffen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 30 mei 2006.