200601965/2.
Datum uitspraak: 29 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.
Bij besluit van 7 juli 2005 heeft de gemeenteraad van Slochteren het bestemmingsplan "Buitengebied herziening 1997, [locatie] te [plaats]" vastgesteld.
Bij besluit van 7 februari 2006, nr. 2005-15.037/6/B.2, RP, heeft verweerder beslist over de goedkeuring van dit plan.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2006, beroep ingesteld.
Bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 maart 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 24 april 2006 heeft [partij], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 mei 2006, waar verzoekers in de personen van [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door J. Koopmans, ambtenaar der provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Slochteren, vertegenwoordigd door T. Auwerda. [partij] is niet verschenen.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden die horen bij het adres [locatie] te [plaats] en maakt hier een paardenfokkerij en paardenpension mogelijk.
2.3. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan, omdat bij de besluitvorming is uitgegaan van algemene regelgeving zonder de feiten ter plaatse te controleren. Daardoor is onvoldoende rekening gehouden met de belangen van omwonenden, met name wat betreft geluid- en stankoverlast als gevolg van de toegestane pensionactiviteiten die onder meer plaatsvinden in twee buitenbakken. Verder is het plan volgens hen in strijd met de Welstandsnota, is de bouwvergunning ten onrechte verleend, en zou het plan geen kampeermogelijkheden moeten toestaan. In verband met deze gebreken wensen verzoekers een voorlopige voorziening.
2.4. In het bestemmingsplan is aan de gronden de bestemming "Paardenfokkerij annex paardenpension" toegekend. Aan een deel van het perceel is een bebouwingsvlak toegekend.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart voor paardenfokkerij annex paardenpension aangewezen gronden bestemd voor het fokken van paarden en het africhten van (ter plaatse gefokte) paarden met als nevenactiviteit het stallen en berijden van pensionpaarden en daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken geen gebouwen zijnde en andere werken.
Ingevolge het derde lid van dit artikel, voor zover thans van belang, is voor het bouwen bepaald dat gebouwen uitsluitend binnen het op de kaart aangegeven bebouwingsvlak mogen worden opgericht. Met betrekking tot andere bouwwerken is geen koppeling met het bouwvlak gelegd, maar enkel bepaald dat deze niet hoger mogen zijn dan 5.00 meter, met uitzondering van erfafscheidingen, waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 2.00 meter.
Ingevolge het vierde lid van dit artikel, voor zover thans van belang, geldt voor het gebruik van gronden en bouwwerken dat onder strijdig gebruik in ieder geval wordt verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van manegeactiviteiten anders dan het stallen en berijden van pensionpaarden en het africhten van ter plaatse gefokte paarden.
2.5. Met betrekking tot de afstand van de paardenfokkerij tot de omliggende woningen blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat verweerder, in navolging van de gemeenteraad, is uitgegaan van een aan te houden afstand van 50 meter van de loop- en fokstal tot aan de gevel van de woningen. Daarbij heeft hij zich gebaseerd op de brochure Bedrijven en Milieuzonering, waarin voor maneges, evenals voor paardenfokkerijen, in verband met het aspect geur een afstand van 50 meter en in verband met de aspecten geluid en stof een afstand van 30 meter tot woningen in een rustige woonwijk wordt aanbevolen. In deze brochure wordt voorts opgemerkt dat de afstand met betrekking tot het aspect geur kan worden verlaagd tot 30 meter wanneer het gaat om het omgevingstype 'landelijk gebied met woningen'.
Uit de voorschriften van het plan volgt echter dat buiten het bouwvlak bouwwerken mogen worden opgericht, zoals bijvoorbeeld een buitenbak. Dit is mogelijk tot op de perceelsgrens en daarmee tot op een afstand van ongeveer 15 meter van de woning Borgweg 106 en ongeveer 20 meter van de woning Borgweg 41. Dienaangaande hebben verzoekers aangegeven dat deze gronden ook als zodanig worden gebruikt. De stelling van het gemeentebestuur dat hij niet heeft geconstateerd dat de gronden als buitenbak worden gebruikt, acht de Voorzitter onvoldoende om van het tegendeel uit te gaan.
Met deze buitenbakken is bij het bepalen van de aan te houden afstand geen rekening gehouden. De stelling van de gemeenteraad en verweerder dat de in de brochure genoemde afstand betrekking heeft op de afstand tussen de gebouwen van de paardenhouderij en de omliggende woningen, acht de Voorzitter voorshands onjuist, nu het juist de buitenactiviteiten zijn die de meeste hinder voor de omwonenden veroorzaken. Wanneer buiten het bouwvlak activiteiten kunnen plaatsvinden die hinder kunnen veroorzaken, dient in het algemeen voor de aan te houden afstand te worden uitgegaan van de kortste afstand tussen de gronden waarop het plan die hinder veroorzakende activiteit toelaat en de nabij gelegen relevante woning of woningen van derden. De Voorzitter ziet voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat dit in dit geval anders zou zijn.
In verband hiermee en ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen ziet de Voorzitter aanleiding om het besluit van verweerder voor zover dit betrekking heeft op de plandelen in de directe omgeving van de nabij gelegen woningen te schorsen.
2.6. Voor het overige ziet de Voorzitter in hetgeen verzoekers aanvoeren geen aanleiding om tot toewijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening over te gaan. Daartoe is van belang dat voor de loop- en fokstal een vergunning is verleend die in rechte niet meer aantastbaar is. Schorsing van het besluit omtrent goedkeuring heeft voor dit bouwwerk dan ook geen gevolgen. Het gebruik van de gronden ten behoeve van het groepskamperen en het plaatsen van kampeermiddelen is enkel mogelijk na het verlenen van een vrijstelling door het college van burgemeester en wethouders. Hiertegen staan zelfstandige rechtsmiddelen open, zodat ook dienaangaande geen aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 7 februari 2006, nr. 2005-15.037/6/B.2, RP, voor zover het betreft de goedkeuring van de plandelen met de bestemming "Paardenfokkerij annex paardenpension", zoals nader aangegeven op de van deze uitspraak deel uitmakende kaart 1;
II. wijst het verzoek voor het overige af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 58,63 (zegge: achtenvijftig euro en drieënzestig cent); het dient door de provincie Groningen aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
IV. gelast dat de provincie Groningen aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren w.g. Van den Berg
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2006