ECLI:NL:RVS:2006:AX7008

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601706/2 en 200601706/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • P.J.J. van Buuren
  • M.F.N. van den Berg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan zorgboerderij Smallingerland

In deze zaak heeft de Raad van State op 31 mei 2006 uitspraak gedaan over de goedkeuring van een wijzigingsplan voor een zorgboerderij in Smallingerland. Het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland had op 9 november 2005 het wijzigingsplan vastgesteld, dat voorziet in een gebruik als zorgboerderij voor het perceel aan de Efterom 6 te Boornbergum. Appellant heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft de zaak op 15 mei 2006 behandeld.

De Voorzitter heeft overwogen dat er geen beletsel is om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. De zaak betreft een geschil over de goedkeuring van een wijzigingsplan, waarbij de toetsing aan de wijzigingsvoorwaarden en de goede ruimtelijke ordening centraal staat. Appellant betoogt dat de goedkeuring onterecht is verleend, omdat de wijziging niet voldoet aan de voorwaarden en er onvoldoende rekening is gehouden met verkeersveiligheid en parkeerdruk.

De Voorzitter heeft vastgesteld dat het wijzigingsplan voldoet aan de wettelijke eisen en dat er een concrete behoefte is aan de zorgboerderij. De argumenten van appellant zijn niet overtuigend gebleken. De Voorzitter heeft geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot goedkeuring van het wijzigingsplan. Het beroep van appellant is ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen. De uitspraak bevestigt de bevoegdheid van de gemeente om wijzigingsplannen vast te stellen binnen de kaders van de wet en de goede ruimtelijke ordening.

Uitspraak

200601706/2 en 200601706/1.
Datum uitspraak: 31 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2005, heeft het college van burgemeester en wethouders van Smallingerland het wijzigingsplan "Wijziging bestemmingsplan "Buitengebied" Efterom 6 te Boornbergum" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 24 januari 2006, kenmerk 627727, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 3 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 3 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2006, heeft appellant de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 mei 2006 hebben [partijen], die in de gelegenheid zijn gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.
Bij brief van 8 mei 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2006, waar appellant, in persoon en bijgestaan door mr. J.C.M. Damming, is verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Smallingerland, vertegenwoordigd door mr. J. Jukema, ambtenaar der gemeente, en [partijen]. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.
Partijen hebben toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.    Overwegingen
2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Toetsingskader
2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust daarnaast op verweerder de taak om te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.
De Voorzitter kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Het standpunt van appellant
2.3.    [appellant] stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan, dat voorziet in een gebruik als zorgboerderij voor het perceel [locatie] te [plaats]. Hij voert hiertoe aan dat niet is voldaan aan de voorwaarden om tot wijziging over te gaan, omdat de aanduiding "maatschappelijke voorzieningen" ruimer is dan wat het bestemmingsplan toelaat, de toevoeging "zorgboerderij" in het bestemmingsplan niet voorkomt en het bestemmingsplan geen aanduiding kent die sociale, culturele en educatieve voorzieningen kan dekken. Voorts is volgens appellant onduidelijk hoe de woonfunctie is geregeld, terwijl door de wijziging ruimere bebouwingsmogelijkheden worden toegestaan, waaronder een dienstwoning. De concrete behoefte is niet aangetoond en de verkeersveiligheid, verkeerstoename en parkeerdruk zijn onvoldoende veiliggesteld, aldus appellant.
Het standpunt van verweerder
2.4.    Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Voorts heeft hij het wijzigingsplan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd.
De vaststelling van de feiten
2.5.    Bij zijn oordeelsvorming gaat de Voorzitter uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.1.    Het perceel [locatie] heeft in het bestemmingsplan "Buitengebied" de bestemming "Woudengebied" met de aanduiding "wonen, voormalig agrarisch bedrijf". Het perceel ligt op enige afstand van de weg Westerbuorren en is bereikbaar via een zogenoemde "reed", een licht geasfalteerd toegangspad langs de woning van appellant.
Ingevolge artikel 13 van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover thans van belang, kan het college van burgemeester en wethouders het plan wijzigen in die zin dat de functie van woningen, op de plankaart nader aangeduid met "voormalig agrarisch bedrijf" kan worden veranderd met het oog op een gebruik, inrichting en bebouwing ten behoeve van sociale, culturele en educatieve voorzieningen, met dien verstande dat
- deze wijziging uitsluitend van toepassing is in combinatie met een woonfunctie;
- de activiteiten uitsluitend binnen de gebouwen plaatsvinden, met dien verstande dat een woning uitsluitend in het hoofdgebouw mag worden gecreëerd.
Ingevolge artikel 3 van de voorschriften van het bestemmingsplan is de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid beperkt tot de gevallen waarbij de uitvoering zeker is gesteld en geen ernstige aantasting plaatsvindt van, onder meer, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de verkeersveiligheid. Verder dient voor functiewijziging van voormalige agrarische bedrijven met een aantal randvoorwaarden rekening te worden gehouden, waaronder:
- dat de oppervlakte bebouwing niet mag worden uitgebreid,
- dat het aantal verkeersbewegingen niet onevenredig mag toenemen, en
- dat op het moment van wijziging sprake dient te zijn van een concrete behoefte.
2.5.2.    In het wijzigingsplan is aan het perceel [locatie] de aanduiding "maatschappelijke voorziening (zorgboerderij)" gegeven.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de voorschriften is het doel "maatschappelijke voorziening (zorgboerderij)" beperkt tot: het verstrekken van zorg overdag aan lichamelijk en/of geestelijk gehandicapten, met als daaraan in tijd en in omvang ondergeschikte aan die zorg gerelateerde kleinschalige activiteiten in de vorm van:
- educatieve doeleinden, in de vorm van natuureducatie gericht op de tot het doel behorende tuin,
- culturele doeleinden, zijnde tentoonstelling van hetgeen in het kader van de zorg is vervaardigd,
- agrarische hobby-activiteiten.
In het doel is het gebruik van de onbebouwde gronden voor het parkeren van auto's uitgesloten.
Ingevolge het derde lid, onder d, punt 4, van dit artikel, voor zover thans van belang, is per maatschappelijke voorziening (zorgboerderij) ten hoogste één dienstwoning toegestaan.
2.5.3.    Volgens de toelichting bij het plan wordt de vraag naar zorgboerderijen steeds groter. Voorts blijkt uit de stukken dat de eigenaren van de boerderij contacten hebben met diverse instellingen over de mogelijkheden van samenwerking.
2.5.4.    Ten aanzien van de verkeersbewegingen heeft appellant een eigen berekening gemaakt, waarbij hij is uitgegaan van een maximale bezetting van tien cliënten, die allen individueel met de auto naar de boerderij komen. Samen met alle overige verkeersbewegingen ten behoeve van incidentele activiteiten, bezoek en aanvoer van grondstoffen, heeft de berekening als uitkomst dat naast de huidige 12 verkeersbewegingen per dag er in de nieuwe situatie 24 bewegingen per dag bijkomen.
Verweerder heeft hier, in navolging van het gemeentebestuur,  tegenover gesteld dat veel cliënten per fiets of scooter zullen komen aangezien zij minderjarig zijn of met meer personen tegelijk worden gehaald of gebracht. In de toelichting bij het plan is hierover opgenomen dat de nieuwe functie enigszins een verkeersaantrekkende werking heeft. Het gaat daarbij om ongeveer acht tot tien voertuigen per dag. Deze komen niet over de "reed", maar worden geacht te parkeren bij de voormalige Rabobank en bij de kerk, welke beide liggen aan de weg Westerbuorren. Daartoe hebben de eigenaren van de boerderij overeenkomsten gesloten met de eigenaren van de parkeerplaatsen.
Het oordeel van de Voorzitter
2.6.    Anders dan appellant kennelijk betoogt, is de toegestane zorgboerderij aan te merken als een sociale voorziening, gelet op de omschrijving hiervan in de voorschriften en de beperkingen die hierin aan het gebruik als zorgboerderij zijn gesteld. De Voorzitter deelt voorts niet de opvatting van appellant dat de wijziging niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden. Daarbij is in aanmerking genomen dat het college van burgemeester en wethouders niet heeft volstaan met de in de voorschriften en op de plankaart van het bestemmingsplan voorkomende aanduiding "maatschappelijke voorziening", maar hij deze aanduiding heeft toegespitst op de concrete situatie, door hier "zorgboerderij" aan toe te voegen en in de voorschriften een beschrijving van de toegestane activiteiten op te nemen.
2.7.    Uit de stukken blijkt voldoende dat er een concrete behoefte is aan de zorgboerderij, gelet op de in overweging 2.5.3. genoemde contacten en de inmiddels gesloten intentieovereenkomsten. Dat er in het algemeen voldoende ruimte is voor opvang bij bestaande zorgboerderijen, maakt dit niet anders. De behoefte hoeft ook niet uit het bedrijfsplan te blijken.
2.8.    Met betrekking tot de woonfunctie begrijpt de Voorzitter de voorschriften van het plan in onderlinge samenhang bezien aldus, dat deze maximaal één woning op het perceel toestaan, welke gesitueerd moet zijn in de hoofdbebouwing. Voorts is in het voorliggende plan, in overeenstemming met de wijzigingsvoorwaarden, niet voorzien in een toename van de oppervlakte bebouwing, terwijl voorts een mogelijke latere uitbreiding met maximaal 10% niet ongebruikelijk of onredelijk is.
2.9.    Ten aanzien van de verkeersbewegingen en de parkeerdruk overweegt de Voorzitter allereerst dat de bezwaren van appellant met name betrekking hebben op het gebruik van de "reed", de veiligheid ter plaatse en de overlast die hij daarvan ondervindt. Dienaangaande is van belang dat in het wijzigingsplan is vastgelegd dat parkeren op de onbebouwde gronden van het perceel [locatie] niet is toegestaan. Derhalve is niet aannemelijk dat de extra verkeersbewegingen die door het plan zullen ontstaan, zich zullen uitstrekken tot aan de boerderij, mede gelet op de parkeermogelijkheden bij de Rabobank en de kerk. Derhalve bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat zich op de "reed" verkeersonveilige situaties zullen voordoen.
Gelet op het vorenstaande en de overige feiten en omstandigheden is het niet onredelijk dat verweerder van een lager aantal verkeersbewegingen is uitgegaan dan appellant. Hij heeft zich dan ook in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een onevenredige toename van het aantal verkeersbewegingen.
2.10.    Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het wijzigingsplan.
2.11.    Het beroep van [appellant] is ongegrond.
2.12.    Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
Proceskosten
2.13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het beroep ongegrond;
II.    wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. van den Berg, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Buuren    w.g. Van den Berg
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2006
350.