ECLI:NL:RVS:2006:AX6355

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200508286/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • T.M.A. Claessens
  • L. Groenendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kapvergunning voor bomen in Vlaardingen en de rechtsgeldigheid van het collegebesluit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 13 september 2005 een beroep ongegrond verklaarde tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen. Dit college had op 30 juli 2004 een kapvergunning verleend voor het kappen van 50 bomen en het verplanten van 6 bomen in het gebied Centrum-Noord te Vlaardingen, met de voorwaarde dat er na de herinrichting 65 bomen zouden worden geplant. Appellant, een inwoner van Vlaardingen, was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college in redelijkheid tot het verlenen van de kapvergunning had kunnen besluiten. Hij betoogde dat de keuze om alleen bomen met een stamomtrek van 16 tot 18 cm te herplanten, niet onderbouwd was en dat er een onevenwichtig beeld zou ontstaan in de straat door de combinatie van grote en kleine bomen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 april 2006 ter zitting behandeld. De Afdeling oordeelde dat het college bij het verlenen van de kapvergunning de beleidswijzigingen die waren doorgevoerd in de Bomenverordening Vlaardingen 2005 had kunnen toepassen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college de keuze voor de herplanting van bomen met een stamomtrek van 16 tot 18 cm voldoende had onderbouwd en dat de onevenwichtigheid in de boomstructuur al bestond voordat de kapvergunning werd verleend. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en is openbaar uitgesproken op 31 mei 2006.

Uitspraak

200508286/1.
Datum uitspraak: 31 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Vlaardingen,
tegen de uitspraak in zaak no. VEROR 05/926 van de rechtbank Rotterdam van 13 september 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 30 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Vlaardingen (hierna: het college) een kapvergunning verleend voor het kappen van 50 bomen en het verplanten van 6 bomen in het gebied Centrum-Noord te Vlaardingen onder de voorwaarde dat er na de herinrichting 65 bomen worden geplant.
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 september 2005, verzonden op 13 september 2005, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 23 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 28 september 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 21 december 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 april 2006, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door P.J. Kooiman en A.C. Bijl, beiden ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1    Ingevolge artikel 4.5.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening, zoals deze ten tijde van het verlenen van de onderhavige kapvergunning en de beslissing op het daartegen gemaakte bezwaar luidde, (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.5.4 van de APV kan de vergunning in elk geval worden geweigerd op grond van de natuur- en milieuwaarde van de houtopstand, de landschappelijke waarde van de houtopstand, de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon, de beeldbepalende waarde van de houtopstand, de cultuurhistorische waarde van de houtopstand, de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand en de waarde voor recreatie van de houtopstand.
Ingevolge artikel 4.5.5, eerste lid, van de APV kan tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.
2.2    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het verlenen van een kapvergunning. Appellant kan zich met name niet verenigen met het besluit van het college om enkel bomen met een stamomtrek van 16 tot 18 cm te herplanten. Appellant stelt zich op het standpunt dat nu aan de oneven zijde van de straat de gekapte bomen vervangen zijn door jonge dunne bomen en aan de even zijde de bestaande dikke bomen zijn gehandhaafd het onevenwichtige beeld, dat ook in de toekomst blijft bestaan, nog wordt versterkt. Het argument van het college dat de straat te smal zou zijn voor het aanplanten van dikkere bomen acht appellant niet onderbouwd. Appellant wijst er in dit verband nog op dat in een vergelijkbare straat in Vlaardingen, de Sportlaan, wel alle, ook jonge, bomen zijn gekapt en vervangen door dikkere bomen. Voorts stelt appellant dat het kostenaspect in dezen geen rol kan spelen, nu er op grond van de Bomenverordening Vlaardingen 2005 een bomenfonds is ingesteld, waaruit de nieuwe aanplant van grotere bomen kan worden betaald.
2.3    Dit betoog faalt. Bij de uitoefening van de in artikel 4.5.2, eerste lid, van de APV neergelegde bevoegdheid een kapvergunning te verlenen voerde het college voorafgaande aan het verlenen van de thans in geding zijnde kapvergunning het beleid om in verband met de vervanging van de riolering en de herinrichting van het gebied Centrum Noord alle bomen te kappen en daarna nieuwe bomen te planten. Ten tijde van het verlenen van de thans in geding zijnde kapvergunning had het college het beleid gewijzigd in die zin dat gezonde bomen in beginsel worden behouden, tenzij andere redenen, zoals het aanleggen van een nieuwe riolering tot kappen nopen. Dit beleid is nadien verwerkt in de op 16 maart 2005 vastgestelde Bomenverordening Vlaardingen 2005. Dit beleid is niet kennelijk onredelijk, zodat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college dit beleid kon en mocht toepassen. Zoals de rechtbank evenzeer terecht heeft overwogen betreft het verlenen van een kapvergunning met daaraan verbonden voorwaarden als bedoeld in de APV een discretionaire bevoegdheid, zodat het bestreden besluit marginaal dient te worden getoetst.
Bij het herplanten van bomen is het uitgangspunt dat deze een stamomtrek van 16 tot 18 cm hebben. Bij de keuze voor deze bomen waren, naar van de zijde van het college is verklaard, financiële overwegingen niet bepalend. Bomen met een grotere stamomtrek worden alleen onder bijzondere omstandigheden geplant en van deze bijzondere omstandigheden is hier geen sprake. Het college stelt zich bovendien op het standpunt dat de Groen van Prinstererstraat te smal is voor een aanplant van bomen met een grotere stamomtrek dan 16 tot 18 cm. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het college de keuze voor deze bomen voldoende heeft onderbouwd.
De onevenwichtige boomstructuur, die zich kenmerkt door grote bomen aan de ene kant en kleinere bomen aan de andere kant van de straat, vloeit rechtstreeks voort uit het gewijzigde beleid ten aanzien van het kappen van bomen. Deze onevenwichtigheid was, anders dan appellant stelt, ook reeds aanwezig voordat de gewraakte kapvergunning was verleend.
Anders dan appellant heeft aangevoerd over de kap van bomen aan de Sportlaan is daar, zoals ter zitting toegelicht, sprake van een geheel andere situatie, die niet te vergelijken is met die in de Groen van Prinstererstraat. Bovendien dateert de vergunning voor de kap van de bomen aan de Sportlaan van voor de beleidswijziging.
2.4     Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
2.5    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6    Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.
w.g. Claessens    w.g. Groenendijk
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2006
164-515.