200508722/1.
Datum uitspraak: 31 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Dronten,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1369 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 september 2005 in het geding tussen:
[wederpartij A] en [wederpartij B], wonend te [woonplaats],
Bij besluit van 25 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Dronten (hierna: het college) aan [wederpartij A] en zijn echtgenote [wederpartij B] (hierna samen aangeduid als [wederpartij]) op grond van de Vangnetregeling huursubsidie (hierna: de Vangnetregeling) voor het bijdragetijdvak van 1 november 2003 tot en met 31 januari 2004 een bijdrage in de huurlasten toegekend van € 348,24.
Bij besluit van 5 februari 2004 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 5 september 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 10 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op 14 oktober 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 8 november 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2006, waar het college, vertegenwoordigd door J.F. Eelsing en J. Rog, beiden ambtenaar bij de gemeente, is verschenen. [wederpartij] is niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 26b, eerste lid, van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) kennen burgemeester en wethouders, indien voor het einde van het subsidietijdvak blijkt dat het actueel inkomen ten minste 20 procent lager ligt dan het rekeninkomen, op aanvraag aan een huurder een bijzondere bijdrage toe ter tegemoetkoming in de kosten van het huren van een woning.
Indien de aanvraag betrekking heeft op het eerste op de inkomensdaling betrekking hebbende bijdragetijdvak waarvoor een bijzondere bijdrage in de huurlasten wordt toegekend (eerste aanvraag), vangt dat tijdvak ingevolge artikel 26c, eerste lid, van de Hsw aan:
b. indien de aanvraag ten minste drie maanden na de inkomensdaling wordt ingediend: op de eerste dag van de kalendermaand die volgt op de indiening van de aanvraag.
Ingevolge artikel 26c, vierde lid, van de Hsw wordt de bijzondere bijdrage in de huurlasten steeds toegekend voor een tijdvak van ten hoogste drie maanden; dat tijdvak eindigt niet op een latere datum dan 30 juni.
2.2. Bij besluit op bezwaar van 5 februari 2004 heeft het college het bezwaar van [wederpartij], voor zover dat is gericht tegen het besluit van het college van 25 november 2003 inzake de toekenning van een bijdrage in het kader van de Vangnetregeling, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de bezwaren van [wederpartij], voor zover die zien op de periode vóór 1 november 2003, besluiten betreffen waarvoor de indieningstermijn was verlopen, terwijl voor de periode na 1 november 2003 de bijdrage is toegekend, zodat belang bij het bezwaar ontbreekt.
2.3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, omdat haar geenszins duidelijk is waarom aan [wederpartij] voor de periode november 2003 tot en met januari 2004 wel een bijdrage is toegekend en de bezwaren van [wederpartij] voor de periode 1 juli 2003 tot en met 31 oktober 2003 niet-ontvankelijk zijn verklaard.
2.4. [wederpartij] heeft op 20 september 2003 een aanvraag om een bijdrage op grond van de Vangnetregeling ingediend ten behoeve van een periode ingaande per 1 juli 2003. Daar deze aanvraag op 1 oktober 2003 bij het college is binnengekomen, heeft het college op grond van artikel 26c, eerste lid, aanhef en onder b, en vierde lid, van de Hsw, eerst met ingang van 1 november 2003 een bijdrage toegekend voor de duur van drie maanden. Het college heeft evenwel niet beslist op de aanvraag, voor zover deze zag op de periode juli 2003 tot en met oktober 2003. Evenmin is gebleken dat [wederpartij] voor die periode reeds eerder een aanvraag had ingediend. Voor zover het college in de beslissing op bezwaar heeft overwogen dat de gronden zich richten tegen eerdere besluiten, geldt dit dan ook niet voor bedoelde periode. Nu de aanvraag van [wederpartij] uitdrukkelijk ziet op de periode vanaf 1 juli 2003, is de Afdeling van oordeel dat het college ook voor de periode van 1 juli 2003 tot en met 31 oktober 2003 een inhoudelijk besluit had moeten nemen. Nu het dit heeft nagelaten, kon daartegen door [wederpartij] bezwaar worden gemaakt. Bij de beslissing op dat bezwaar had het college in aanmerking kunnen nemen dat de aanvraag, voor zover betrekking hebbend op de periode 1 juli 2003 tot en met 31 oktober 2003, gelet op artikel 26c, eerste lid, aanhef en onder b, van de Hsw, te laat is ingediend. Een dergelijke constatering betreft evenwel de gegrondheid en niet de ontvankelijkheid van het bezwaar. Het op deze periode betrekking hebbende bezwaar van [wederpartij] is dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het met verbetering van de gronden waarop zij rust.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2006