ECLI:NL:RVS:2006:AX6346

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200508339/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding en waardevermindering woning door overschrijding bouwvergunning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Assen, waarin het beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen ongegrond werd verklaard. Het college had op 19 januari 2004 een schadevergoeding van € 2.500,00 toegekend aan appellante, die schade claimde als gevolg van een overschrijding van de bouwhoogte van een nabijgelegen woning. De rechtbank oordeelde dat de deskundige, die was ingeschakeld om de waardevermindering van de woning van appellante vast te stellen, had geconcludeerd dat de overschrijding van de bouwhoogte met 13 centimeter geen significante invloed had op de waarde van de woning. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de rechtbank ten onrechte het rapport van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ) bruikbaar had geacht voor het bepalen van de schadevergoeding. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank de deskundige op zorgvuldige wijze had benoemd en dat het rapport van de deskundige volledig en zorgvuldig was. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de waardevermindering van de woning op nihil moest worden vastgesteld, en dat appellante geen recht had op een hogere schadevergoeding dan het college had toegekend. Het hoger beroep van appellante werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

200508339/1.
Datum uitspraak: 31 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaken nos. 03/646 en 04/551 van de rechtbank Assen van 26 augustus 2005 in het geding tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 19 januari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen (hierna: het college) aan appellante een schadevergoeding toegekend van € 2.500,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 november 2002 tot de dag van uitbetaling.
Bij besluit van 29 april 2004 heeft het college het daartegen door appellante gemaakte bezwaar deels gegrond verklaard, een vergoeding voor de gemaakte proceskosten van € 322,00 toegekend en het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 augustus 2005, verzonden op 29 augustus 2005, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 september 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 oktober 2005. Die brief is aangehecht.
Bij brief van 12 december 2005 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 april 2006, waar appellante in persoon, bijgestaan door I. Vermeulen, gemachtigde, en het college, vertegenwoordigd door A. Middelveld, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Bij besluit van 22 mei 2001 heeft het college, onder verlening van vrijstelling van het 1e uitwerkingsplan Schutlanden-West van het bestemmingsplan De Weide, een bouwvergunning verleend voor het bouwen van een verdieping op de woning op het perceel kadastraal bekend gemeente Hoogeveen, sectie P nummer 1043, plaatselijk bekend Schuttevaer 10 te Hoogeveen. Blijkens het bij deze bouwvergunning behorende bouwplan bedraagt de maximale hoogte van de woning 6,60 meter.
2.2.    Bij brief van 14 juni 2002 heeft appellante het college verzocht handhavend op te treden, omdat in afwijking van voormelde bouwvergunning wordt gebouwd.
Bij besluit van 1 oktober 2002 heeft het college het verzoek om handhaving afgewezen. Bij besluit van 4 juni 2003 is het daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Het college heeft daarbij aangegeven dat de gemeten hoogte 6,73 meter bedraagt en derhalve sprake is van een overschrijding van de toegestane hoogte met 13 centimeter. Nu het gebouwde reeds wordt bewoond en toepassing van handhaving aanmerkelijke financiële gevolgen met zich zal brengen, heeft het college het redelijk geacht de gevolgen van het besluit van 1 oktober 2002 te handhaven.
2.3.    Appellante stelt schade te hebben geleden ten gevolge van het besluit van 4 juni 2003. De schade bestaat uit waardevermindering van haar woning, gelegen op [locatie] te [plaats]. Ter onderbouwing heeft zij een taxatierapport van 7 november 2003 van Noorderstaete Rentmeesters VOF te Assen (hierna: Noorderstaete) overgelegd, waarin de waardevermindering is vastgesteld op € 30.000,00, vermeerderd met deskundigenkosten begroot op € 3.000,00.
2.4.    Bij besluit van 19 januari 2004 heeft het college, in navolging van het desbetreffende advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) van december 2003, een schadevergoeding toegekend van € 2.500,00. De SAOZ heeft in haar advies aannemelijk geacht dat gedurende de dag enige vermindering van zon- en daglicht, enige toename van schaduw zal optreden en dat er zich enige zichtbeperking voordoet. Met betrekking tot de schaduwwerking wordt opgemerkt dat, gezien het geringe hoogteverschil en de afstand tussen beide woningen, dit in de praktijk beperkt blijft tot het 's ochtends enkele minuten eerder in de schaduw van de woning komen en het 's middags enkele minuten later uit de schaduw van de woning komen. In objectieve zin doet zich volgens de SAOZ een zeer beperkt verminderd woongenot en een daarmee samenhangende zeer beperkt verminderde waarde van de woning van appellante voor.
2.5.    De rechtbank heeft in voornoemde rapportages aanleiding gezien een deskundige te benoemen in de persoon van de heer S.M.J. Tamsma (hierna: de deskundige), werkzaam als makelaar/taxateur bij Boelens Jorritsma Woningsmakelaars. De deskundige heeft de waardevermindering ten gevolge van de overschrijding van de hoogte met 13 centimeter over de gehele breedte van de woning vastgesteld op nihil. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de overschrijding invloed zal hebben op de bezonning in de tuin, maar dat zij in zeer geringe mate zal bijdragen aan een verdere waardevermindering van het geheel.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het door de deskundige verrichte onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest. Voorts heeft de rechtbank van belang geacht dat het taxatierapport van Noorderstaete, waarin bij de bepaling van de hoogte van de waardevermindering van de woning van appellante is uitgegaan van de 6,73 meter hoog opgetrokken muur, van een onjuist uitgangspunt is uitgegaan, nu het in het onderhavige geval slechts gaat om de bepaling van schade ten gevolge van de in strijd met de bouwvergunning opgerichte extra 13 centimeter dakopbouw. Ook heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de bevindingen van de deskundige in grote lijnen aansluiten bij de bevindingen van de SAOZ. Hoewel op grond van het oordeel van de deskundige moet worden geoordeeld dat de waardevermindering van de woning van appellante op nihil dient te worden vastgesteld, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien tot vernietiging van het besluit van 29 april 2004, nu appellante door het instellen van beroep niet in een slechtere positie dient komen te verkeren.
2.6.    Het betoog van appellante dat de rechtbank ten onrechte het rapport van de SAOZ bruikbaar heeft geacht voor het bepalen van de schadevergoeding, slaagt reeds niet, omdat de rechtbank een deskundige  heeft benoemd en diens advies en niet het advies van de SAOZ aan de beoordeling van het beroep ten grondslag gelegd.
2.7.    Appellante betoogt voorts, samengevat weergegeven, dat de rechtbank ten onrechte het besluit van 29 april 2004 in stand heeft gelaten. Daarmee miskent de rechtbank volgens appellante dat de bezwaarschriftencommissie in haar advies van 3 februari 2003 heeft gesteld dat de geringe overschrijding aanzienlijke gevolgen heeft voor de toetreding van zon- en daglicht tot haar perceel. Appellante meent daaraan het gerechtvaardigd vertrouwen te kunnen ontlenen dat haar een aanzienlijke schadevergoeding zou worden toegekend. Voorts stelt appellante dat de taxateur van Noorderstaete wel uitsluitend aan de taxatie de in strijd met de bouwvergunning opgerichte extra 13 centimeter dakopbouw ten grondslag heeft gelegd. Bovendien heeft de rechtbank ten onrechte geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de zorgvuldige totstandkoming en inhoudelijke consistentie van het deskundigenrapport, nu de door de rechtbank ingeschakelde deskundige de woning slechts beperkt extern heeft opgenomen en er diverse tegenstrijdigheden in het rapport staan, aldus appellante.
2.7.1.    Deze klachten tegen de aangevallen uitspraak, waartoe het geschil in hoger beroep beperkt is, treffen geen doel. Dat oordeel berust op de volgende overwegingen.
2.7.2.    In voormeld advies van de bezwaarschriftencommissie is geen concreet bedrag aan schade genoemd. Nu voorts de SAOZ op basis van een eigen onderzoek de gestelde waardedaling van de woning van appellante diende te bepalen en derhalve niet gebonden kon worden geacht aan dat advies, kon appellante daaraan niet het gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen dat een hogere schadevergoeding dan € 2.500,00 zou worden toegekend.
2.7.3.    In het rapport van Noorderstaete wordt geconcludeerd dat de nadeliger situatie bestaat uit afname van het woongenot door het kwijtraken van en gedeeltelijke vermindering van het uitzicht en het op overheersende wijze aanwezig zijn van een hoge muur met een hoogte van 6,73 centimeter. Voorts wordt daarin gesteld dat door de aanwezigheid van de hoge muur, vooral door zijn grote lengte van circa 12 meter en de overschrijding van de hoogte met 13 centimeter, het zitgenot in de tuin ernstig wordt beperkt en dat een en ander aanzienlijke gevolgen heeft voor de toetreding van zon- en daglicht tot het perceel van appellante. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat uit het vorenstaande onvoldoende blijkt dat de taxateur van Noorderstaete zich bij de waardebepaling uitsluitend heeft beperkt tot de overschrijding van de bouwhoogte met 13 centimeter. Veeleer is aannemelijk, dat deze bij de door hem gestelde waardedaling ook de andere door hem genoemde aspecten heeft betrokken. Daarbij neemt de Afdeling bovendien in aanmerking dat ter zitting door de gemachtigde van appellante is aangegeven dat het bedrag van € 30.000,00 aan de hoge kant is.
2.7.4.    Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat het advies van de SAOZ wat betreft de wijze van totstandkoming of inhoud zodanige gebreken bevat dat de besluitvorming door het college daarop niet kon worden gebaseerd. Van een onzorgvuldig totstandkoming van het advies is niet gebleken. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college het advies van de SAOZ niet aan zijn besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
2.7.5.        De rechtbank is, zij het deels op andere gronden, eveneens tot het oordeel gekomen dat het besluit van 29 april 2004 in stand kan blijven. Dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige de woning slechts beperkt heeft opgenomen en er diverse tegenstrijdigheden in het deskundigenrapport staan, wat daarvan zij, kan gelet op hetgeen in 2.7.3. is overwogen niet leiden tot vernietiging van de aangevallen uitspraak.
Het betoog faalt derhalve.
2.8.    Tot slot betoogt appellante tevergeefs dat de rechtbank heeft miskend dat de kosten van Noorderstaete ten bedrage van € 3.000,00 voor vergoeding in aanmerking dienen te komen. Voor een vergoeding bestaat slechts aanleiding indien bij de schadevaststelling zowel het inschakelen van de bijstand als de daarbij gemaakte kosten redelijk zijn. De rechtbank heeft terecht, gelet op hetgeen zij heeft overwogen zoals hierboven weergegeven onder 2.5, daartoe geen aanleiding gezien.
2.9.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak    w.g. Planken
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2006
71-299-453.