200506000/1.
Datum uitspraak: 31 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/2988 van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 27 mei 2005 in het geding tussen:
de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Bij besluit van 31 maart 2004, gewijzigd bij besluit van 4 juni 2004, heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) de aan appellante verstrekte huursubsidie over het subsidietijdvak 1 juli 2003 tot 1 juli 2004 nader vastgesteld op € 1.086,90 en de over dit tijdvak teveel betaalde huursubsidie ten bedrage van € 634,02 teruggevorderd.
Bij besluit van 11 oktober 2004 heeft de Minister het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 mei 2005, verzonden op 7 juni 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, na doorzending door de Centrale Raad van Beroep bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 21 maart 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 maart 2006, heeft de Minister van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 mei 2006, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. G. van Zon, is verschenen. Appellante is, met bericht, niet verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw) wordt, als de huurder in de loop van het subsidietijdvak het genot van de woning verliest, de huursubsidie ingetrokken met ingang van de eerste dag van de kalendermaand waarover geen huur meer is verschuldigd.
Ingevolge artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hsw kan de Minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen.
Ingevolge artikel 36, derde lid, van de Hsw kan, als het eerste lid van dit artikel toepassing vindt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast.
2.2. De Minister heeft de over voormeld tijdvak toegekende subsidie nader vastgesteld op € 1.086,90 en het teveel aan verstrekte subsidie van appellante teruggevorderd, omdat hem op basis van gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie is gebleken dat appellante met ingang van 1 januari 2004 niet langer woonachtig is op het subsidieadres [locatie] te 's-Hertogenbosch.
2.3. De rechtbank heeft vastgesteld dat het recht op terugvordering van de door appellante ontvangen huursubsidie alsmede de hoogte van het terug te vorderen bedrag tussen partijen niet in geschil is. Voorts heeft zij overwogen dat de herziening van de huursubsidie niet het gevolg is van het indienen van een bezwaarschrift door appellante. De Minister ontleent de bevoegdheid om de huursubsidie te herzien rechtstreeks aan de Hsw en kan hiervan, ook indien geen rechtsmiddelen zijn ingediend, gebruik maken. Uitgangspunt hierbij is, aldus de rechtbank, dat de Minister bij bekend geworden nieuwe feiten overgaat tot herziening indien daartoe aanleiding bestaat en dat slechts in bijzondere gevallen hiervan kan worden afgezien door gebruik te maken van de hardheidsclausule. In het geval van appellante was sprake van beëindiging van het huurcontract met ingang van januari 2004 waardoor in het geheel geen recht meer op huursubsidie bestond. De Minister heeft, zo heeft de rechtbank geoordeeld, zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de teveel ontvangen huursubsidie op grond van het bepaalde in artikel 36, derde lid, van de Hsw, van appellante persoonlijk kan worden teruggevorderd.
2.4. Appellante kan zich niet verenigen met de overwegingen van de rechtbank. Naar appellante heeft gesteld, zijn de inhoud en de strekking van de besluiten in primo in strijd met de wet, omdat daarin niet de juiste bedragen zijn opgenomen die appellante van haar verhuurder zou hebben ontvangen. Nu de Minister deze besluiten niet expliciet heeft herroepen wegens een aan hem toe te rekenen onrechtmatigheid, kleeft er naar de mening van appellante een onrechtmatigheid aan de totstandkomings- en uitvoeringshandelingen bij het uitbrengen van de bestreden besluiten. Voorts voert appellante aan dat de uitspraak onvoldoende is gemotiveerd, althans onbegrijpelijk is gemotiveerd. De uitspraak van de rechtbank voldoet volgens appellante niet aan artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), nu de rechtbank geen inzicht heeft verschaft in de gedachtegang en evenmin op grondslag van de namens appellante in eerste aanleg opgeworpen rechtsvragen uitspraak heeft gedaan. Gelet hierop is zij tevens van mening dat zij geen eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) heeft gehad.
2.5. Vast staat dat bij besluit van 31 maart 2004 de huursubsidie aan appellante met ingang van 1 februari 2004 is stopgezet, omdat de Minister was gebleken dat met ingang van die datum een nieuwe huurder een huurcontract was aangegaan voor de woning aan het subsidieadres [locatie] te 's-Hertogenbosch. Het besluit van 4 juni 2004 is genomen, omdat eerst in de bezwaarfase uit nader ontvangen informatie van de verhuurder naar voren is gekomen dat het huurcontract van appellante reeds op 29 december 2003 was beëindigd en uit gegevens van de gemeentelijke basisadministratie is gebleken dat appellante vanaf 1 januari 2004 op een ander (brief)adres stond geregistreerd. Gelet op artikel 23, eerste lid, van de Hsw had appellante met ingang van 1 januari 2004 dan ook geen recht meer op huursubsidie. Aangezien aan appellante tot en met april 2004 huursubsidie was toegekend, kon de Minister op grond van artikel 36, eerste lid, van de Hsw de toekenning van huursubsidie herzien en op grond van het derde lid van dit artikel de teveel uitbetaalde huursubsidie van appellante terugvorderen. Niet van belang is daarbij of de huursubsidie rechtstreeks aan appellante dan wel via de verhuurder is verstrekt, omdat appellante als huurder zelf verantwoordelijk is voor het terugbetalen van de teveel uitbetaalde huursubsidie.
2.6. Voorts kan de Afdeling het betoog van appellante dat aan de totstandkomings- en uitvoeringshandelingen bij het uitbrengen van de bestreden besluiten een onrechtmatigheid kleeft, nu de herzieningsbesluiten van 31 maart 2004 en 4 juni 2004 niet zijn herroepen, niet volgen. De Afdeling stelt voorop dat ter zitting voor de rechtbank is vastgesteld dat het recht op terugvordering van de door appellante ontvangen huursubsidie alsmede de hoogte van het terug te vorderen bedrag tussen partijen niet in geschil zijn. De Minister heeft zijn besluit van 4 juni 2004 genomen, niet omdat hem bij nader inzien is gebleken dat de in het besluit van 31 maart 2004 door hem genoemde bedragen over die terugvorderingsperiode onjuist waren, maar omdat hij op basis van hem ter beschikking gekomen nieuw gebleken feiten bevoegd was over een langere periode huursubsidie terug te vorderen. Het totaalbedrag dat dient te worden terugbetaald, ziet op het volledige subsidiebedrag per maand over de maanden januari tot en met april 2004, nu dat reeds door de Minister was uitbetaald. Dat appellante ten tijde van het nemen van de besluiten in primo het bedrag nog niet volledig had ontvangen van de verhuurder, doet daar niet aan af. Gelet hierop behoefde de Minister de door hem genomen besluiten in primo niet te herroepen en is de beslissing op bezwaar, nu de daarin vermelde terugvorderingsbedragen niet zijn gewijzigd, juist.
2.7. Voor zover appellante tevens heeft betoogd dat de uitspraak van de rechtbank, in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Awb, geen inzicht geeft inzake de afdoening van de rechtsvragen die door appellante in beroep waren opgeworpen en die aan de motivering van de uitspraak ten grondslag hadden moeten liggen, is de Afdeling van oordeel dat, in aanmerking genomen dat ter zitting van de rechtbank is komen vast te staan dat de hoogte van de bedragen niet meer in geschil is, appellante niet kan worden gevolgd in haar betoog. Op dezelfde grond kan niet worden geoordeeld dat in eerste aanleg geen sprake was van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. De Leeuw-van Zanten
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2006