ECLI:NL:RVS:2006:AX6343

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200504810/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dwangsom voor verwijdering van unit en verlagen van hekwerk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden. Bij besluit van 8 juli 2004 heeft het college de wederpartij gelast om vóór 1 oktober 2004 een unit op een perceel in Heerenveen te verwijderen en het aanwezige hekwerk te verlagen tot 1 meter of in zijn geheel te verwijderen. De wederpartij heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 23 november 2004 niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter heeft op 13 maart 2005 het beroep van de wederpartij gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. Het college heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 29 maart 2006 behandeld. In de overwegingen van de uitspraak wordt ingegaan op de verantwoordelijkheid van belanghebbenden om zorg te dragen voor de behartiging van hun belangen, met name in het geval van het niet afhalen van een aangetekend stuk. De Afdeling oordeelt dat het niet afhalen van het aangetekende stuk voor risico van de wederpartij komt en dat de hernieuwde verzending van het besluit niet kan worden aangemerkt als een bekendmaking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

De Afdeling verklaart het hoger beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 31 mei 2006.

Uitspraak

200504810/1.
Datum uitspraak: 31 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak nos. 05/18 en 05/195 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 13 maart 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
appellant.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2004 heeft appellant [wederpartij] onder oplegging van een dwangsom gelast om vóór 1 oktober 2004 de op het perceel [locatie] te [plaats] gelegen unit te verwijderen en het aanwezige hekwerk te verlagen tot 1 meter dan wel in zijn geheel te verwijderen.
Bij besluit van 23 november 2004 heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 13 maart 2005, verzonden op 3 mei 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en de beslissing op bezwaar vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 27 mei 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 juni 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 9 augustus 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 maart 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door J. Kleefstra, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het niet afhalen van een aangeboden aangetekend stuk naar vaste jurisprudentie voor risico en verantwoording van de ontvanger komt.
Het betoog slaagt. Appellant voert terecht aan dat belanghebbenden zelf de nodige maatregelen dienen te nemen indien zij tijdelijk afwezig zijn. Het behoort immers naar vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 1998, NA 1998, 65) tot de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbenden om zorg te dragen voor de behartiging van hun belangen. Het niet afhalen van het aangetekende stuk dient dan ook voor risico van [wederpartij] te komen. Aan het wettelijk uitgangspunt, dat besluiten zes weken na de verzending ervan bij het ongebruikt laten van de bezwaar- en beroepsmogelijkheden binnen de termijnen, die van openbare orde zijn, onaantastbaar worden, wordt anders te zeer afbreuk gedaan. Anders dan de voorzieningenrechter acht de Afdeling het niet van belang of [wederpartij] dan wel zijn zaakwaarnemer uit het bericht van TPG-Post had kunnen afleiden dat het aangetekende stuk niet alleen van de gemeente afkomstig was, maar ook een besluit betrof. Dat appellant heeft getalmd met het opnieuw versturen van het besluit, nu per gewone post, is evenmin van belang, aangezien dit niet betekent dat het niet afhalen van de aangetekende brief niet meer voor risico van [wederpartij] zou komen. De hernieuwde verzending van het besluit is niet aan te merken als een bekendmaking in de zin van artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en doet dan ook geen nieuwe termijn ontstaan.
2.2.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.3.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden van 13 maart 2005, 05/18;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. R. van der Spoel, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren    w.g. Schortinghuis
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2006
66-457.