ECLI:NL:RVS:2006:AX6339

Raad van State

Datum uitspraak
31 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200510144/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Beekhuis
  • W. van Hardeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving van bestuursrechtelijke maatregelen inzake paardensportcentrum Eehzerwold

In deze zaak heeft de Raad van State op 31 mei 2006 uitspraak gedaan over een beroep van een appellant tegen een besluit van de gemeente Steenwijkerland. Het betreft een verzoek van de appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het paardensportcentrum "Eehzerwold" op het perceel Onderduikersweg 2a te De Bult. De gemeente had op 28 april 2005 het verzoek van de appellant afgewezen, waarna de appellant bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 2 november 2005 ongegrond verklaard, wat leidde tot het indienen van beroep bij de Raad van State op 12 december 2005.

De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak. Tijdens de zitting op 19 mei 2006 waren zowel de appellant als vertegenwoordigers van de gemeente aanwezig. De appellant stelde dat de gemeente ten onrechte zijn verzoek om handhaving had afgewezen, omdat de activiteiten van het paardensportcentrum in strijd zouden zijn met de geldende vergunning. De Raad van State overwoog dat er op het moment van het bestreden besluit een aanvraag voor een revisievergunning was ingediend, wat betekende dat er concreet uitzicht op legalisatie bestond. Dit was een belangrijke reden voor de gemeente om af te zien van handhavend optreden.

De Raad van State concludeerde dat de gemeente op goede gronden had afgezien van handhaving, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving in het bestuursrecht, maar ook de mogelijkheid voor bestuursorganen om af te zien van handhaving wanneer er uitzicht op legalisatie is.

Uitspraak

200510144/1.
Datum uitspraak: 31 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Steenwijkerland,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 28 april 2005 heeft verweerder een verzoek van appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het paardensportcentrum "Eehzerwold" op het perceel Onderduikersweg 2a te De Bult, afgewezen.
Bij besluit van 2 november 2005, op dezelfde dag verzonden, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 12 december 2005, op dezelfde dag per fax bij de Raad van State ingekomen, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. H. Martens, en verweerder, vertegenwoordigd door P. Kleine en M.N. de Vries, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is het paardensportcentrum "Eehzerwold", vertegenwoordigd door T.T. Kleinsmit en H.J. Kleinsmit, als partij gehoord.
2.    Overwegingen
2.1.    Voor de inrichting is bij besluit van 20 februari 2001 een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de geldende vergunning), verleend.
2.2.    Appellant stelt dat verweerder ten onrechte zijn verzoek van 4 juni 2004 om handhavingsmaatregelen te treffen heeft afgewezen. Hiertoe voert hij aan dat de inrichting activiteiten ontplooit die in strijd zijn met de geldende vergunning. Verder ontbreekt volgens appellant concreet uitzicht op legalisatie, aangezien aan de bij besluit van 14 maart 2006 krachtens de Wet milieubeheer verleende revisievergunning gebreken kleven.
2.2.1.    Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting in werking te hebben.
2.2.2.    Niet in geschil is dat, zowel ten tijde van het nemen van het primaire besluit als van het bestreden besluit, een deel van de activiteiten die in de inrichting plaatsvonden in strijd zijn met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.
2.2.3.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2.4.    Aangezien ten tijde van het nemen van het bestreden besluit bij verweerder een aanvraag was ingediend om een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer ten behoeve van de ten opzichte van de geldende vergunning gewijzigde activiteiten, bestond er concreet uitzicht op legalisatie. Het betoog van appellant dat aan het besluit dat op voornoemde aanvraag is genomen gebreken kleven kan dit niet anders maken, aangezien de rechtmatigheid van het besluit in deze procedure niet ter beoordeling staat. Gelet hierop heeft verweerder op goede gronden afgezien van handhavend optreden.
2.3.    Appellant heeft in het beroepschrift voor het overige verwezen naar de tegen het primaire besluit ingebrachte bezwaren. In het bestreden besluit is verweerder ingegaan op deze bezwaren. Appellant heeft noch in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende bezwaren in het bestreden besluit onjuist zou zijn. Ook voor het overige is niet gebleken dat die weerlegging van de bezwaren onjuist zou zijn.
2.4.    Het beroep is ongegrond.
2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Beekhuis, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Beekhuis    w.g. Van Hardeveld
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2006
312-493.