ECLI:NL:RVS:2006:AX6330

Raad van State

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200601523/2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.C.K.W. Bartel
  • H.A. Bultema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan 'Voorvliet' van de gemeente Montfoort

Op 6 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Montfoort het bestemmingsplan 'Voorvliet' vastgesteld, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders. Dit besluit werd goedgekeurd door de gedeputeerde staten van Utrecht op 10 januari 2006. Tegen dit besluit hebben verzoekers op 7 maart 2006 beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij tevens verzochten om een voorlopige voorziening. De Voorzitter heeft het verzoek op 8 mei 2006 ter zitting behandeld, waarbij de verzoekers vertegenwoordigd waren door mr. H.J.M. Winkelhuijzen en de verweerder door ing. P.A. Regter. De gemeenteraad van Montfoort was ook aanwezig, vertegenwoordigd door C.M. Kortekaas.

De Voorzitter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. De verzoekers betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met het streekplan en dat de bebouwing niet past bij het dorpsachtige karakter van Linschoten. Ze vrezen wateroverlast en stellen dat de natuurwaarden onvoldoende zijn onderzocht. De verweerder heeft echter gesteld dat het plan niet in strijd is met het provinciale beleid en dat er voldoende rekening is gehouden met de natuurlijke waarden.

De Voorzitter concludeert dat er geen spoedeisend belang is bij de beoordeling van het verzoek, gezien de fasering van de bouw en het feit dat aanvragen voor bouwvergunningen niet op korte termijn te verwachten zijn. Hij oordeelt dat de bebouwingsmogelijkheden voor de Brede School redelijk zijn en verwacht niet dat de Afdeling in de bodemprocedure tot een ander oordeel zal komen. Daarom wijst de Voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening af en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200601523/2.
Datum uitspraak: 24 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 6 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Montfoort, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 10 mei 2005, het bestemmingsplan "Voorvliet" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 10 januari 2006, kenmerk 2005REG003282i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 7 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 april 2006.
Bij brief van 7 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 7 maart 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 8 mei 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Winkelhuijzen, advocaat te Alphen aan den Rijn, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. P.A. Regter, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Montfoort, vertegenwoordigd door C.M. Kortekaas, ambtenaar van de gemeente.
2.    Overwegingen
2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op het geding van toepassing blijft.
2.3.    Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de uitbreidingslocatie Voorvliet bij de kern Linschoten. Het plan maakt onder meer de bouw van ongeveer 84 woningen alsmede de vergroting van een bestaande school.
2.4.    Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij betogen onder meer dat het plan in strijd is met het streekplan en dat de mogelijk gemaakte bebouwing niet bij het dorpsachtige karakter van de kern Linschoten past. Verzoekers vrezen wateroverlast ten gevolge van de ontwikkeling van het plan. Zij betogen verder dat de natuurwaarden in het gebied onvoldoende zijn onderzocht. Voorts voeren verzoekers aan dat het plan onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zij stellen dat verweerder heeft nagelaten een eigen afweging met betrekking tot de bedenkingen te maken en de inbreng van verzoekers tijdens de hoorzitting niet bij zijn besluitvorming heeft betrokken.
2.5.    Verweerder heeft in de bedenkingen van verzoekers geen aanleiding gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en heeft het goedgekeurd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan niet in strijd is met het provinciale ruimtelijke beleid. Volgens verweerder zal het plan niet leiden tot extra wateroverlast voor de omliggende woonwijken en is voldoende rekening gehouden met de natuurlijke waarden in het plangebied.
2.6.    Ter zitting heeft de gemeenteraad gesteld dat met de bouw van de woningen die als fase 1 zijn aangemerkt, eerst een aanvang zal worden gemaakt nadat de Brede School zal zijn gerealiseerd. Voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van de bouw van fase 1 zullen eerst in de loop van 2007 worden verricht. Vervolgens zullen de volgende fasen van het plan worden uitgevoerd.
2.7.    Gelet op de door de gemeente aangegeven fasering en de omstandigheid dat aanvragen voor bouwvergunningen voor de woningen niet op korte termijn zijn te verwachten, acht de Voorzitter thans een spoedeisend belang bij de beoordeling van het verzoek voor zover dat betrekking heeft op de bouw van fase 1 en de daarop volgende werkzaamheden, niet aanwezig.
2.8.    Ten aanzien van de Brede School die plaats zal bieden aan twee basisscholen, een kinderdagverblijf, de peuterspeelzaal, zorginstellingen en een bibliotheek, is de Voorzitter voorshands van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bebouwingsmogelijkheden niet te ruim zijn. Hij neemt hierbij in aanmerking dat reeds thans een aanmerkelijk deel van het bouwvlak is bebouwd met een school en sporthal, en dat de uitbreiding met name ziet op de mogelijkheid een extra verdieping op de school te bouwen. De Voorzitter verwacht derhalve niet dat de Afdeling in de bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het betrokken plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
2.9.    Gezien het voorgaande, acht de Voorzitter geen aanleiding aanwezig een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Bultema, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel    w.g. Bultema
Voorzitter    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006
400.