200507937/1.
Datum uitspraak: 31 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak no. 04/1120 van de rechtbank Leeuwarden van 2 augustus 2005 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Bolsward.
Bij besluit van 21 november 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bolsward (hierna: het college) appellant gelast de voorzieningen die het gebouw aan de [locatie] te [plaats] geschikt hebben gemaakt voor bewoning, te verwijderen en verwijderd te houden. Indien niet binnen vier maanden na dagtekening van het besluit de bewoning van de [locatie] is beëindigd, wordt een dwangsom verbeurd.
Bij besluit van 27 augustus 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar, onder verbetering van de motivering van het besluit, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 augustus 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 oktober 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij verzonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.J. Hengst, advocaat te Joure, en het college, vertegenwoordigd door mr. D. Veenstra, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 18, onder A, van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hollandiabuurt" zijn de gronden, waaronder het perceel van appellant, op de kaart aangeduid als "woondoeleinden en kleine bedrijven" bestemd voor - samengevat - woondoeleinden alsmede voor groothandel en ambachtelijke bedrijvigheid.
Ingevolge artikel 18, onder C, van de planvoorschriften werkt het college, voor zover hier van belang, de bestemming als bedoeld onder artikel 18, onder A, uit met dien verstande dat binnen het bestemmingsoppervlak aangeduid met de letter "E" geen woningen mogen worden opgericht.
2.2. Het college heeft de in bezwaar gehandhaafde last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van het verbod van artikel 18, onder C, van de planvoorschriften.
2.3. Appellant voert aan dat de rechtbank heeft miskend dat het college in het in bezwaar gehandhaafde besluit ten onrechte appellant heeft aangemerkt als overtreder van het verbod van artikel 18, onder C, van de planvoorschriften. Hij voert daartoe aan dat dit artikel geen betrekking heeft op het gebruik van het gebouw (ook genoemd: de loods) als woning.
2.4. Het betoog slaagt. Blijkens het in bezwaar gehandhaafde besluit wordt de dwangsom verbeurd als niet binnen vier maanden de bewoning van de loods is beëindigd. Het besluit valt niet te baseren op artikel 18, onder C, van de planvoorschriften. Ingevolge deze bepaling is immers niet het gebruik van de loods als woning verboden, maar uitsluitend het oprichten van woningen. Anders dan het college heeft overwogen, kan het bewonen van de loods niet worden gelijkgesteld met het oprichten van een woning. Daarbij komt dat de motivering van het in bezwaar gehandhaafde besluit is gericht op het beëindigen van het strijdige gebruik van de loods als woning en niet op het oprichten van een woning.
Gelet hierop kon het strijdige gebruik van de loods waartegen het college beoogd heeft handhavend op te treden, niet worden gegrond op artikel 18, onder C, van de planvoorschriften. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
2.5. Nu het college niet bevoegd is handhavend op te treden op grond van artikel 18, onder C, van de planvoorschriften om het strijdige gebruik te beëindigen, behoeft hetgeen partijen verder verdeeld houdt, geen bespreking.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep gegrond verklaren en het besluit van 27 augustus 2004 vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. De gemaakte kosten voor het opstellen van een deskundigenrapport komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu niet is gebleken dat het akoestisch rapport van Sijperda-Hardy naar het wegverkeerslawaai een bijdrage zou kunnen leveren aan een voor appellant gunstige beantwoording door de Afdeling van een voor de uitkomst van het geding mogelijk relevante vraag.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 2 augustus 2005, 04/1120;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bolsward van 27 augustus 2004, kenmerk I/AF 04-1270;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bolsward tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 700,73 (zegge: zevenhonderd euro en drieënzeventig cent); het dient door de gemeente Bolsward aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VI. gelast dat de gemeente Bolsward aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 + € 207,00 = € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Van Driel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2006