200507870/1.
Datum uitspraak: 24 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te Zeewolde,
het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde,
verweerder.
Bij besluit van 17 mei 2004 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van appellanten om over te gaan tot het treffen van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de inrichting waarvoor aan [vergunninghouder] een vergunning als bedoeld in de Wet milieubeheer is verleend.
Bij besluit van 2 augustus 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 6 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 november 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2006, waar appellanten, in persoon en bijgestaan door mr. F.F. Scheffer, advocaat te Zutphen, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. E.J. Hoeneveld en J. Booij, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang. Ingevolge artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder bestuursdwang verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met bij of krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
2.2. Bij besluit van 14 maart 2002 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een vergunning, als bedoeld in artikel 8.1, aanhef en onder a, van de Wet milieubeheer, verleend voor het oprichten en in werking hebben van een interieur- en meubelspuiterij te Zeewolde.
2.3. Appellanten betogen dat verweerder bevoegd is handhavend op te treden nu ook buiten de daarvoor in voormelde vergunning aangegeven uren spuitactiviteiten plaatsvinden.
2.3.1. Volgens verweerder mogen tussen 8.00 en 20.00 uur op weekdagen en op drie zaterdagen per maand spuitwerkzaamheden plaatsvinden. Daarbij wijst verweerder op de geurrapporten die zijn verbonden aan de vergunning en waarbij voormelde tijden zijn gehanteerd als uitgangspunten bij het onderzoek naar de geurhinder vanwege de inrichting. Volgens verweerder is niet gebleken dat buiten deze tijden spuitwerkzaamheden plaatsvinden, zodat hij niet bevoegd is ter zake handhavend op te treden.
2.3.2. De Afdeling stelt vast dat in de aanvraag, die is verbonden aan de vergunning, is aangegeven dat van maandag tot en met vrijdag zal worden gewerkt tussen 8.00 uur en 18.00 uur, op zaterdag tussen 8.00 uur en 16.00 uur en voorts dat ook 's avonds wordt gewerkt indien dit noodzakelijk is. In de aanvraag is tevens vermeld dat de afzuigwand van de spuitcabine tussen 7.00 uur en 19.00 uur in werking zal zijn. Verder is in voorschrift 9.1 van de vergunning bepaald dat spuitwerkzaamheden slechts mogen worden uitgevoerd bij een in werking zijnde afzuiginstallatie.
Desgevraagd heeft verweerder ter zitting bevestigd dat op grond van het voorgaande - in samenhang bezien - spuitwerkzaamheden na 19.00 uur, het tijdstip waarop de afzuigwand niet meer in werking mag zijn, niet zijn toegestaan, waaraan de mededeling van verweerder ter zitting dat de afzuigwand ook na de spuitwerkzaamheden nog in werking moet zijn in verband met het drogingsproces, niet afdoet. Gezien het voorgaande heeft verweerder bij de beoordeling van het verzoek van appellanten miskend dat in elk geval op werkdagen na 19.00 uur geen spuitactiviteiten mogen plaatsvinden. Nu verweerder er bij zijn besluitvorming van is uitgegaan dat spuitwerkzaamheden op werkdagen tot 20.00 uur mochten plaatsvinden, heeft verweerder met betrekking tot de vraag of buiten de vergunde uren spuitwerkzaamheden hebben plaatsgevonden, niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaard bij de voorbereiding van het besluit. Dit verdraagt zich niet met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De beroepsgrond slaagt.
2.4. Appellanten betogen voorts dat verweerder handhavend had moeten optreden in verband met de door hen ondervonden geurhinder vanwege de spuitwerkzaamheden. Volgens hen is het onderzoek waarop verweerder het standpunt heeft gebaseerd dat van overschrijding van de aan de vergunning verbonden geurnormen geen sprake is, onvoldoende zorgvuldig. Daarbij wijzen zij onder meer op het gehanteerde model voor verspreidingsberekeningen. Voorts is volgens hen ten onrechte van toegestane geurhinder per jaar uitgegaan en is het effect van openstaande deuren ten tijde van het in werking zijn van de inrichting niet beoordeeld.
2.4.1. In voorschrift 7.1 van de vergunning is bepaald dat de berekende uurgemiddelde geurimmissieconcentratie ten gevolge van de inrichting bij bedrijfswoningen gelegen op bedrijventerrein Planetenveld gedurende en periode van ten minste 98% van het kalenderjaar niet meer mag bedragen dan 1,9 ge/m3.
In voorschrift 7.2 van de vergunning is bepaald dat de berekende uurgemiddelde geurimmissieconcentratie ten gevolge van de inrichting bij woningen gelegen buiten het bedrijventerrein Planetenveld gedurende een periode van ten minste 98% van het kalenderjaar niet meer mag bedragen dan 1 ge/m3.
In voorschrift 7.4 is bepaald dat, voor zover thans van belang, bij de controle op en de berekening van de geurimmissie, de geurimmissieconcentratie moet worden berekend met het Lange Termijn Frequentie Distributie model (1981) (hierna: LTFD-model) en aanvullende publicaties van de Werkgroep Verspreiding Luchtverontreiniging.
2.4.2. De Afdeling stelt vast dat verweerder ter beoordeling van het verzoek van appellanten onderzoek heeft laten doen naar de geurhinder vanwege de inrichting door Witteveen+Bos. De resultaten daarvan zijn neergelegd in een rapport van 14 juni 2005. Bij dat onderzoek is niet alleen met behulp van het LTFD-model, zoals bepaald in voorschrift 7.4, de verspreiding van de geuremissie berekend, maar ook met behulp van het Nieuwe Nationaal model. Met deze modellen is vervolgens de verspreiding van de geuremissie in een kalenderjaar berekend, zodat een vergelijking kan worden gemaakt met de toegestane geuremissie gedurende een periode van ten minste 98% van het kalenderjaar, zoals is voorgeschreven in de voorschriften 7.1 en 7.2. Tevens is in het rapport geconcludeerd dat bij openstaande deuren na het beëindigen van de spuitwerkzaamheden waarneming van geur met name in de directe omgeving mogelijk is. Gezien het voorgaande ziet de Afdeling in hetgeen appellanten hebben aangevoerd geen aanleiding het onderzoek niet juist dan wel onzorgvuldig te achten.
In het rapport van Witteveen+Bos is vermeld dat uit de verspreidingsberekeningen met toepassing van zowel het LTFD-model als van het Nieuw Nationaal Model blijkt dat de geurconcentratie in de directe omgeving van de inrichting laag is en de afstanden waarover de geur zich verspreidt, klein zijn. In het rapport wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de geurnormen als opgenomen in de voorschriften 7.1 en 7.2. Nu niet is gebleken dat die conclusie onjuist is, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de geurnormen niet worden overtreden, zodat hij niet bevoegd is ten aanzien daarvan handhavend op te treden. De beroepsgrond slaagt niet.
2.5. Het beroep is gedeeltelijk gegrond. Het bestreden besluit dient, voor zover daarbij de afwijzing van het verzoek om handhaving wegens overtreding van de voor spuitwerkzaamheden toegestane werktijden is gehandhaafd, te worden vernietigd. Voor het overige is het beroep ongegrond.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde van 2 augustus 2005, met kenmerk 2005-20744/LHo, voor zover daarbij de afwijzing van het verzoek om handhaving wegens overtreding van de voor spuitwerkzaamheden toegestane werktijden is gehandhaafd;
III. verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zeewolde tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshondervierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Zeewolde aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
V. gelast dat de gemeente Zeewolde aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D.A.M. Zegveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Zegveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006