ECLI:NL:RVS:2006:AX4406

Raad van State

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200507951/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering lichte bouwvergunning voor dakkapellen in Zwolle

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Zwolle op 3 september 2004 een aanvraag voor een lichte bouwvergunning voor het plaatsen van twee dakkapellen aan de voor- en achterzijde van de woning van appellant geweigerd. De weigering was gebaseerd op de strijdigheid van het bouwplan met de redelijke eisen van welstand, zoals vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond op 25 januari 2005. Vervolgens heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad op 5 augustus 2005 het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het college de aanvraag niet had mogen weigeren op basis van de welstandscriteria.

De Raad van State heeft de zaak op 24 mei 2006 behandeld. In de overwegingen werd ingegaan op de criteria die in de gemeentelijke welstandsnota zijn opgenomen en de rol van de welstandscommissie bij de beoordeling van bouwaanvragen. De Raad oordeelde dat het college in redelijkheid het advies van de welstandscommissie aan zijn welstandsbeoordeling ten grondslag had kunnen leggen. Appellant had geen tegenadvies overgelegd van een andere deskundige, en de Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de weigering van de bouwvergunning gerechtvaardigd was. Het hoger beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200507951/1.
Datum uitspraak: 24 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Zwolle,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/418 van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 5 augustus 2005 in het geding tussen:
appellant
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 3 september 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Zwolle (hierna: het college) geweigerd om een lichte bouwvergunning te verlenen voor het plaatsen van één dakkapel aan de voorzijde en één dakkapel aan de achterzijde van de woning van appellant op het perceel plaatselijk bekend, [locatie] te Zwolle, kadastraal bekend, sectie […], nummer […] te Zwolle.
Bij besluit van 25 januari 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 augustus 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 10 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 september 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 6 april 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 mei 2006, waar appellant in persoon en het college, vertegenwoordigd door A.W. voor 't Hekke, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Het bouwplan voorziet in het plaatsen van twee dakkapellen aan respectievelijk de voorzijde en de achterzijde van de woning van appellant. De dakkapellen zijn voorzien boven twee reeds geplaatste dakkapellen.
2.2.    Appellant betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college zijn aanvraag om bouwvergunning niet wegens strijd met redelijke eisen van welstand heeft mogen weigeren. Hij voert daartoe aan dat de gebiedsgerichte criteria uit de "Welstandsnota Gemeente Zwolle" van april 2004, versie 2.0 (hierna: de gemeentelijke welstandsnota) in strijd zijn met artikel 12a van de Woningwet (hierna: Ww). Volgens hem zijn deze criteria onvoldoende concreet omdat niet vooraf duidelijk is of bouwvergunning kan worden verleend. Gelet hierop had volgens appellant de toetsing aan de welstandscriteria achterwege moeten worden gelaten.
2.3.    Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d van de Ww, in samenhang bezien met het derde lid van dit artikel, mag slechts en moet de lichte bouwvergunning worden geweigerd indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a, tenzij het college van oordeel is dat de bouwvergunning niettemin moet worden verleend.
Ingevolge artikel 12a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Ww, stelt de gemeenteraad een welstandsnota vast, inhoudende beleidsregels waarin in ieder geval de criteria zijn opgenomen die het college toepast bij zijn beoordeling of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.
Ingevolge het derde lid van artikel 12a zijn de criteria, bedoeld in het eerste lid, zoveel mogelijk toegesneden op de onderscheidene categorieën bouwwerken en standplaatsen. De criteria kunnen verschillen naar gelang de plaats waar een bouwwerk of standplaats is gelegen.
2.4.    In bijlage 3, paragraaf 2.5, van de gemeentelijke welstandsnota, vastgesteld door de gemeenteraad van Zwolle en in werking getreden op 1 juli 2004, zijn criteria opgenomen die het college toepast bij de beoordeling van aanvragen om lichte bouwvergunningen voor het plaatsen van dakkapellen, de zogeheten sneltoetscriteria. Indien een dakkapel niet voldoet aan deze criteria kan de bouwaanvraag volgens de gemeentelijke welstandsnota voor advies aan de welstandscommissie worden voorgelegd.
2.5.    Niet bestreden is dat het bouwplan in strijd is met de in bijlage 3, paragraaf 2.5, van de gemeentelijke welstandsnota opgenomen sneltoetscriteria. Het college heeft de bouwaanvraag vervolgens ter advisering aan de welstandscommissie voorgelegd en het daartoe uitgebrachte advies aan zijn welstandstoetsing ten grondslag gelegd.
Als regel moet bij de welstandstoetsing aan het advies van de welstandscommissie groot gewicht worden toegekend. Hoewel het college niet aan het welstandsadvies gebonden is en de verantwoordelijkheid voor de welstandstoetsing bij hem berust, mag het aan het welstandsadvies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van het welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij een tegenadvies wordt overgelegd van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders, indien het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college het niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag had mogen leggen.
Anders dan appellant betoogt, valt in artikel 12a van de Ww geen rechtsregel te lezen dat voor indieners van een bouwaanvraag, vooraf aan de hand van de welstandscriteria duidelijk moet zijn hoe het oordeel van het college over de welstand zal uitvallen. Er bestaat derhalve geen aanleiding voor het oordeel dat een toetsing van het bouwplan aan de welstandscriteria, zoals neergelegd in de gemeentelijke welstandsnota, achterwege diende te blijven. Niet gebleken is dat het welstandsadvies onzorgvuldig tot stand is gekomen. Verder heeft appellant geen tegenadvies overgelegd van een andere deskundige persoon of instantie. De rechtbank is dan ook terecht tot de slotsom gekomen dat het college in redelijkheid het advies van de welstandscommissie aan zijn welstandsbeoordeling ten grondslag heeft kunnen leggen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, speelt artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht hierbij echter geen rol. Het betoog faalt.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk    w.g. Van Driel
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006
17-414.