ECLI:NL:RVS:2006:AX4405

Raad van State

Datum uitspraak
24 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200509303/1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van de voorrangsregeling op het kruispunt van het Stroomdalpad met de Burgemeester Verwielstraat

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk een wijziging van de voorrangsregeling op het kruispunt van het Stroomdalpad met de Burgemeester Verwielstraat heeft doorgevoerd. Het college heeft op 20 juli 2004 besloten om de bestaande voorrangsregeling te wijzigen, en dit besluit werd op 6 december 2004 gehandhaafd na het ongegrond verklaren van het bezwaar van de appellanten. De rechtbank heeft op 30 september 2005 het beroep van de appellanten tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna zij hoger beroep hebben ingesteld bij de Raad van State.

De Raad van State heeft de zaak op 4 mei 2006 behandeld. De appellanten, bijgestaan door hun advocaat, hebben betoogd dat de besluitvorming van het college niet zorgvuldig is geweest en dat de verkeersveiligheid in het gedrang is gekomen door de wijziging van de voorrangsregeling. Ze hebben een rapport overgelegd dat hun standpunt ondersteunt, maar de Raad van State oordeelt dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het college voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van verkeersveiligheid en dat de besluitvorming niet in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht.

De Raad van State concludeert dat er geen sprake is van een belangenafweging zoals door de appellanten gesteld, omdat er geen tegengestelde belangen zijn. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat het college de nodige kennis heeft vergaard over de verkeerssituatie en dat de besluitvorming zorgvuldig is voorbereid. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

200509303/1.
Datum uitspraak: 24 mei 2006.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te Oisterwijk,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/94 van de rechtbank Breda van 30 september 2005 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk.
1.    Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk (hierna: het college), voor zover thans van belang, de bestaande voorrangsregeling op het kruispunt van het Stroomdalpad met de Burgemeester Verwielstraat gewijzigd.
Bij besluit van 6 december 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 september 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 9 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 december 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 12 januari 2006 heeft het college van antwoord gediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 mei 2006, waar appellanten, bijgestaan door mr. D.S. Muller, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.A.F. Beukema-Veldkamp, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.    Overwegingen
2.1.    Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot het verzekeren van de veiligheid op de weg en het beschermen van weggebruikers en passagiers.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de WVW 1994 geschiedt de plaatsing of verwijdering van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen verkeerstekens, en onderborden voor zover daardoor een gebod of verbod ontstaat of wordt gewijzigd, krachtens een verkeersbesluit.
Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de WVW 1994 geschieden maatregelen op of aan de weg tot wijziging van de inrichting van de weg of tot het aanbrengen of verwijderen van voorzieningen ter regeling van het verkeer krachtens een verkeersbesluit, indien de maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van een weg of weggedeelte gebruik kan maken.
Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (hierna: het BABW) dient de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval te vermelden welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de WVW 1994 genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Ingevolge artikel 24, aanhef en onder a, van het BABW worden verkeersbesluiten genomen na overleg met de korpschef van het betrokken regionale politiekorps.
2.2.    Het college heeft aan het bij besluit van 6 december 2004 gehandhaafde verkeersbesluit ten grondslag gelegd dat de bestaande voorrangsregeling op het kruispunt van het Stroomdalpad met de Burgemeester Verwielstraat dient te worden gewijzigd uit het oogpunt van het verzekeren van de veiligheid op de weg en het beschermen van weggebruikers en passagiers, zodat het verkeer op het fietspad (Stroomdalpad) voorrang krijgt ten opzichte van de Burgemeester Verwielstraat. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het uit het oogpunt van consistentie in de voorrangsregelingen op het Stroomdalpad (een hoofdfietsroute tussen Tilburg en Oisterwijk) gewenst is fietsers voorrang te verlenen, daar fietsers op vrijwel het gehele traject voorrang wordt verleend.
2.3.    Het college komt bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toe. Het is aan het college om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter zal zich bij de beoordeling van zo’n besluit terughoudend moeten opstellen en dienen te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel sprake is van zodanige onevenwichtigheid in de afweging van de betrokken belangen, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit is kunnen komen.
2.4.    Appellanten betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de besluitvorming van het college voldoende zorgvuldig is voorbereid en dus niet in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Zij voeren aan dat de rechtbank voorbijgegaan is aan hun argument dat door het verkeersbesluit de verkeersveiligheid in het gedrang is gekomen, hetgeen blijkt uit het rapport van 3VO dat zij hebben overgelegd. Appellanten brengen naar voren dat zij het rapport niet eerder konden inbrengen dan na het besluit op bezwaar, omdat pas onderzoek kon worden gedaan nadat de nieuwe situatie was gerealiseerd. Zij voeren aan dat hun belang dat zich in de onmiddellijke nabijheid van hun woning geen verkeersongevallen voordoen dient te prevaleren boven het belang bij de huidige invulling van het verkeersbesluit van het college.
2.5.    De Afdeling stelt voorop dat voor een belangenafweging als bedoeld door appellanten geen plaats is, aangezien van tegengestelde belangen geen sprake is. Partijen verschillen slechts van mening over de vraag op welke wijze het belang van de verkeersveiligheid het beste kan worden gediend.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat zowel uit het primaire besluit als het besluit op bezwaar blijkt dat het college zich voldoende rekenschap heeft gegeven van de met het besluit te dienen belangen als bedoeld in artikel 2 van de WVW 1994 en dat het college verder met betrekking tot de verkeersveiligheid van de nieuwe verkeerssituatie overleg heeft gevoerd met de politie. De Afdeling is van oordeel dat het college de nodige kennis heeft vergaard over de vraag of de voorgestelde voorrangssituatie veiliger is dan de bestaande voorrangsregeling. De rechtbank heeft dan ook evenzeer terecht overwogen dat de besluitvorming van het college voldoende zorgvuldig is voorbereid en niet in strijd is met artikel 3:2 van de Awb. De omstandigheid dat na de wijziging van de voorrangsregeling zich een aantal ongevallen heeft voorgedaan, kan niet tot een ander oordeel leiden. Uit het overgelegde 3VO-rapport valt niet af te leiden dat de gewijzigde voorrangsregeling als zodanig verkeersonveilig is, maar wel dat deze slecht is vormgegeven. Ter zitting is gebleken dat, zoals aangekondigd door het college, naar aanleiding van de evaluatie in 2005 aanpassingen in de vormgeving zullen volgen.
2.6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3.    Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena    w.g. Klein
Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006.
176-440.