200600901/2.
Datum uitspraak: 18 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoekers sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoekers sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 28 april 2005 heeft de gemeenteraad van Noordwijkerhout het bestemmingsplan "Buitengebied" vastgesteld.
Verweerder heeft bij ziin besluit van 13 december 2005, kenmerk DRM/ARB/05/5100Ar beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers sub 1 bij brief van 30 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 6 februari 2006, en verzoekers sub 2 bij brief van 31 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 30 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 6 februari, hebben verzoekers sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 31 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2006, hebben verzoekers sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 25 april 2006, waar verzoekers sub 1 in persoon van [gemachtigde], daartoe gemachtigd, [gemachtigde] in persoon, en bijgestaan door mr. drs. H.J.M. van Schie, advocaat te Schiphol, en verweerder, vertegenwoordigd door ing. J.J. Zuiderwijk, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn namens de gemeenteraad van Noordwijkerhout mr. J. Correlje, ambtenaar van de gemeente, en mr. R. Lever, advocaat te Leiden, gehoord.
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor het landelijk gebied van de gemeente Noordwijkerhout. Verweerder heeft het plan, voor zover hier van belang, goedgekeurd.
2.3. Verzoekers sub 1 hebben bezwaren aangevoerd tegen het plandeel met de bestemmingen "Bedrijfsdoeleinden" met de aanduiding "Bergbezinkbassin( Bbb)" en "Verkeersdoeleinden (V)" .Deze hebben betrekking op de aanleg van een weg achter de Schelft. Bedoeld wegtracé verstoort het vrije uitzicht vanuit hun woningen, veroorzaakt geluidoverlast en tast de privacy aan. Voorts is onvoldoende onderzoek verricht naar de geluidhinder en de luchtkwaliteit. Verder stellen verzoekers dat geen stedelijke voorzieningen buiten de rode contour van het Streekplan Zuid- Holland West (2003) mogen worden aangelegd. Ten slotte menen zii dat de Maandagsewetering een cultuurhistorische waterloop, ernstig wordt bedreigd. Verzoekers sub 1 verzoeken een voorlopige voorziening ten einde te bewerkstelligen dat de aangevangen en op korte termijn voorgenomen werkzaamheden niet (verder) kunnen worden uitgevoerd.
2.4. Verzoekers sub 1 hebben blijkens hun op 21 januari 2005 ingebrachte zienswijze tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" met de aanduiding "Bergbezinkbassin (Bbb)"bij de raad van de gemeente geen bezwaren naar voren gebracht. Evenmin zijn tegen het betrokken plandeel bedenkingen bij verweerder ingediend. In verband hiermede is niet aan de ter zake in de Wet op de Ruimtelijke Ordening vervatte wettelijke vereisten voldaan. Gelet hierop is het aannemelijk dat verzoekers dienaangaande in zoverre niet in hun beroep zullen kunnen worden ontvangen zodat bespreking van dit onderdeel thans achterwege blijft.
Aan de gronden ten zuiden van de woningen aan de Camille is in het plan de bestemming "Verkeersdoeleinden (V)" toegekend ten behoeve van de aanleg van een nieuwe verbindingsweg achter de Schelft tussen de weg Maandagsewetering (kruising Wildlaan) en de Schippersvaartweg en de randweg voor Mossenet II tussen de Schippersvaartweg en de Parallelweg.
De noodzaak van de weg, welke verzoekers betwisten en waartoe in 2000/2001 door de Grontmij een nut en noodzaakstudie is uitgevoerd, is gelegen in onder meer het ontsluiten van de nieuwbouwwijk Mossenet II en een betere afhandeling van het vrachtverkeer afkomstig van bedrijven in het buitengebied. De combinatie van deze maatregelen leidt tot enerzijds een toename van het verkeer op de bestaande Maandagsewetering en anderzijds tot een afname van het verkeer op erftoegangswegen zoals de Kerkstraat, Parallelweg, Schippersweg en Wildlaan. Ten behoeve van de aanleg is een akoestisch rapport opgesteld waarin met geactualiseerde tellingen, alternatieve traces en de aanleg van de rondweg rondom de nieuwbouwwijk Massenet II rekening is gehouden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit is door het bureau RB01 onderzoek gedaan op grond van het Besluit luchtkwaliteit (2001). Nadien is dit onderzoek geactualiseerd in verband met het Besluit luchtkwaliteit 2005. De conclusie van de onderzoeken, aldus de gemeenteraad, is dat aan de gestelde normen in genoemde besluiten wordt voldaan. Met betrekking de cultuurhistorische, floristische en faunistische waarden is gebleken dat het perceel met de bestemming "Verkeersdoe!einden (V)", in gebruik was als bollenland. Nadien zijn op enke!e percelen die in eigendom aan de gemeente toebehoren onderhoudswerkzaamheden verricht. Gebleken is dat de gemeenteraad naast het verrichte onderzoek zonodig aanvullend onderzoek zal laten plaatsvinden bij de verwezenlijking van de bestemming, doch dat hiervoor thans geen aanwijzingen voorhanden zijn.
Met betrekking tot de cultuurhistorische waarden is gebleken dat ten behoeve van het aanvragen van een aanlegvergunning ter zake een landschapsadvies wordt opgesteld.
2.5. Ingevolge artikel 21 van de planvoorschriften zijn, voor zover van belang, de gronden op de kaart aangewezen voor verkeersdoeleinden en bestemd voor wegen met ten hoogste 2 maal 1 doorgaande rijstroken, opstelstroken en busstroken daaronder begrepen. Voorts zijn de gronden aangewezen voor geluidschermen, fiets- en voetpaden en groenvoorzieningen.
2.6. Ten aanzien van de vraag of de belangen van verzoekers worden geschaad in verband met de voorgenomen aanleg van de weg overweegt de Voorzitter als voIgt. Uit de stukken en verhandelde ter zitting is gebleken dat zowel in het buitengebied als in de kern ruimtelijke ontwikkelingen aan de orde zijn die maatregelen vereisen in de wegeninfrastructuur. Daarin past de aanleg van het voorliggend wegvak zoals in overweging 2.4 nader is omschreven. Naar voorlopig oordeel is de aanleg van de weg niet in strijd is met de in het vigerende Streekplan Zuid-Holland West vastgestelde contour welke zijn beloop vindt globaal omschreven aan de noordgrens van het plandeel met de bestemming "verkeersdoeleinden (V)". Dat het tracé van de weg deels is gelegen buiten die contour leidt niet tot een ander oordeel. Bij de aanleg van de weg komen uitzicht- en privacyaspecten van de bewoners van de Camille in beeld. Verweerder heeft aan deze aspecten echter in redelijkheid geen doorslaggevende betekenis hoeven toekennen.
Met betrekking tot het aspect geluid is vooralsnog niet gebleken dat ter zake niet aan de geldende normen zal kunnen worden voldaan, mede door de toepassing van geluidarm asfalt. Daarnaast zullen ten behoeve van de verkeersveiligheid fietspaden worden aangelegd. Verder is de Voorzitter, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, niet gebleken dat niet kan worden voldaan aan de eisen gesteld in het Besluit luchtkwaliteit 2005. De enkele betwisting van verzoekers sub 1 dat niet aan de betrokken normen wordt voldaan, geeft onvoldoende aanleiding om aan de juistheid van het standpunt van verweerder te twijfelen.
Ten aanzien van cultuurhistorische waarden is de Voorzitter gebleken dat aan de watergang Maandagsewetering ook vanuit het provinciaal bestuur weliswaar enige cultuurhistorische betekenis wordt toegekend, doch dat verweerder zich op het standpunt stelt dat de aanleg van de weg daaraan niet in betekenende mate afbreuk zal doen. Niet aannemelijk is dat het standpunt van verweerder in beroep geen stand zal houden. Daarbij is van belang dat het gemeentebestuur aandacht en zorg zal besteden aan de inpassing van meergenoemde watergang. Uit de plantoelichting blijkt daaromtrent dat aanpassingen aan het systeem van waterlopen met toepassing van het aanlegvergunningenstelsel als bedoeld in artikel 32 van de planvoorschriften (aanlegvoorschriften) zal plaatsvinden. In dit artikel wordt gewezen naar een aantal agrarische bestemmingen. Ter zitting heeft de gemeenteraad aangegeven dat dit ook bij deze watergang
het geval zal zijn, zodat het mogelijk is aan de betrokken waarden langs deze weg inhoud te geven.
Ten slotte is niet gebleken dat verweerder de te beschermen waarden als bedoeld in de Flora- en faunawet heeft miskend. In dit verband is van belang dat aannemelijk is geworden dat in dit geval geen ontheffing van de Flora- en faunawet is vereist.
2.7. Gezien al het voorgaande, de betrokken belangen afwegend, ziet de Voorzitter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
2.8. Verzoekers sub 2 bewonen met hun twee gezinnen de woning op het perceel [locatie]. Hun bezwaren richten zich niet tegen de aan het plandeel toegekende bestemming "Agrarische doeleinden, glastuinbouw (Ag)" met de aanduiding "uitsluitend bedrijfswoning toegestaan,W". Verzoekers sub 2 ageren tegen de nadere aanduiding met het cijfer "1", op grond waarvan ter plaatse slechts één bedrijfswoning is toegestaan. De bouw van de zich op het perceel bevindende woning is mogelijk geworden door een in 1995 verleende bouwvergunning. Door verzoekers sub 2 is, in afwijking van deze vergunning, een scheidingswand aangebracht, waardoor feitelijk twee woningen zijn ontstaan. Het college van burgemeester en wethouders heeft verzoekers sub 2 gelast de wand te verwijderen, onder oplegging van een dwangsom. Vast staat dat door verzoekers sub 2 dwangsommen zijn verbeurd en dat deze bij dwangbevel zijn ingevorderd. Verzoekers sub 2 hebben tegen het dwangbevel verzet aangetekend bij het gerechtshof. Verzoekers sub 2 voeren aan, onder verwijzing naar het beroep, dat op grond van het gelijkheidsbeginsel aan hen de mogelijkheid niet mag worden onthouden een tweede agrarische bedrijfswoning op te richten. Verzoekers sub 2 hebben verder aangegeven bevreesd te zijn dat het college van burgemeester en wethouders zal besluiten om hangende de verzetprocedure opnieuw handhavend op te treden tegen de scheidingswand. Om dit te voorkomen verzoeken zij het goedkeuringsbesluit in zoverre te schorsen.
2.9. Verweerder heeft het plan, voor zover hier van belang, goedgekeurd en verzocht het verzoek af te wijzen wegens een gebrek aan spoedeisend belang.
2.10. De Voorzitter overweegt als volgt. Voor zover het verzoek van verzoekers sub 2 ertoe zou strekken dat ten aanzien van het perceel [locatie] een zodanige voorziening wordt getroffen dat het bestemmingsplan geacht wordt te voorzien in de door verzoekers gewenste mogelijkheid voor twee agrarische bedrijfswoningen overweegt de Voorzitter dat het treffen van een dergelijke voorziening een te verstrekkend karakter heeft en daarom niet voor inwilliging in aanmerking komt.
Voorts stelt de Voorzitter zich op het standpunt dat de verzetprocedure geheel los staat van de onderhavige procedure. Uit een eventuele schorsing van het goedkeuringsbesluit, voor zover hier in geding, volgt niet dat de scheidingswand voor legalisering in aanmerking komt. Bovendien ziet de verzetprocedure op invordering van reeds verbeurde dwangsommen terzake van door verzoekers sub 2 erkend illegaal handelen, en niet op de vraag of de scheidingswand in de toekomst mogelijk voor legalisering in aanmerking komt. Verder is van belang dat de gevraagde voorlopige voorziening evenmin afbreuk doet aan de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om tegen de illegaal opgerichte scheidingswand andermaal handhavend op te treden. Overigens is ter zitting van de zijde van het college van burgemeester en wethouders medegedeeld, dat een dergelijk besluit niet is genomen en thans daartoe evenmin het voornemen bestaat. Mocht alsnog tot handhaving worden overgegaan dan kunnen verzoekers sub 2 daartegen de gewone rechtsmiddelen van bezwaar en beroep aanwenden. Onder deze omstandigheden ontbreekt het spoedeisend belang en ziet de Voorzitter geen aanleiding tot het treffen van een voorziening zoals door verzoekers sub 2 is gevraagd.
2.11. Gelet op het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek tot een voorlopige voorziening af.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling voor verzoekers sub 1 en sub 2 bestaat geen aanleiding.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.
w.g. Ettekoven w.g. Van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 18 mei 2006