200506872/1.
Datum uitspraak: 24 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. 05/405 van de rechtbank Zutphen van 11 juli 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
Bij brief van 18 november 2004 heeft appellant (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het plaatsen van twee afvoerpijpen op het perceel [locatie 1] te Harderwijk (hierna: het perceel).
Bij besluit van 10 februari 2005 heeft het college het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 juli 2005, verzonden op 12 juli 2005, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op het bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 4 augustus 2005, bij de Raad van State, ingekomen op 5 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 29 augustus 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 september 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M. Huisman, ambtenaar der gemeente, is verschenen.
2.1. Het bouwplan betreft het plaatsen van twee rookafvoerpijpen op de zich op het perceel [locatie 1] te Harderwijk bevindende aanbouw, die bij de bakkerij op het perceel [locatie 2] behoort.
2.2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan niet in overeenstemming met de ter plaatse geldende bestemming wordt opgericht.
2.2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Tweelingstad 1973" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "winkels met (boven)woningen: in totaal twee lagen met bijbehorend erf".
Ingevolge artikel 17, eerste lid, aanhef en onder g, van de voorschriften van het bestemmingsplan, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart als zodanig aangegeven gronden bestemd voor winkels met bovenwoningen.
2.2.2. Nu in de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften het begrip "winkel" niet nader is omschreven, heeft de rechtbank voor de uitleg daarvan terecht aansluiting gezocht bij het algemeen gangbare taalgebruik en daaronder verstaan: "het bedrijfsmatig te koop aanbieden en uitstallen ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan de uiteindelijke gebruiker en verbruiker". Het bouwplan ziet niet op de bakkerswinkel, maar betreft het daarachter gelegen gedeelte waar van grondstoffen broodproducten worden gemaakt. Deze bakkerij past niet in de aan de gronden toegekende winkelbestemming. Daarvoor is een doeleindenomschrijving vereist die zo'n bakkerij uitdrukkelijk toestaat. Dat het vervaardigen van broodproducten plaatsvindt ten behoeve van de verkoop in de winkel, zoals het college aanvoert, doet hier niet aan af.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en derhalve geen sprake is van een van rechtswege verleende bouwvergunning. Het betoog faalt.
2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Harderwijk tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Harderwijk aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. S.F.M. Wortmann, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van Heusden
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006