200507234/1.
Datum uitspraak: 24 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/29 van de rechtbank Middelburg van 6 juli 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats]
Bij brief van 23 juli 2003 heeft appellant, naar aanleiding van het verzoek van [wederpartij] tot wijziging van de motorgegevens van zijn vissersvaartuig, hem medegedeeld dat verhoging van het motorvermogen niet is toegestaan en hem in de gelegenheid gesteld om tot uiterlijk zes weken na dagtekening van deze brief het motorvermogen in overeenstemming te brengen met de regelgeving, door ofwel 37 kW van een ander geregistreerd vissersvaartuig uit het MOP segment 4J7 te verwerven, ofwel de nieuwe motor af te stellen op 110 kW en daarvan aangifte te doen middels toezending van een verklaring van de motorfabrikant.
Bij besluit van 7 december 2005 (lees: 2004) heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 6 juli 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 2 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 27 september 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 februari 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. K. de Jonge, ambtenaar ten departemente, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. E.G. Karel, advocaat te Middelharnis, zijn verschenen.
2.1. De minister heeft zich in de beslissing op bezwaar op het standpunt gesteld dat de brief van 23 juli 2003 slechts feitelijke informatie geeft en geen op enig rechtsgevolg gericht besluit behelst als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
2.2. De rechtbank heeft evenwel, onder verwijzing naar de tekst van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998, waarin het woord besluit uitdrukkelijk staat vermeld, overwogen dat een positieve beslissing op de aanvraag van [wederpartij] zou zijn aangemerkt als een besluit in de zin van de Awb. Het rechtsgevolg van een positieve beslissing is dat is voldaan aan een wettelijke verplichting om in aanmerking te komen voor een visvergunning. Om die reden levert de negatieve beslissing van de minister ook een dergelijk besluit op, aldus de rechtbank.
2.3. Ingevolge artikel 7, tweede lid, van het Besluit doet de eigenaar van een vissersvaartuig aan de minister op een daarvoor door de minister vast te stellen en beschikbaar te stellen formulier mededeling van elke verandering, uiterlijk zes weken nadat de desbetreffende verandering heeft plaatsgevonden.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, besluit de minister indien het een verandering als bedoeld in artikel 7, tweede lid, betreft, tot dienovereenkomstige aanpassing van de betrokken gegevens in het visserijregister.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Regeling visserijlicentie (Regeling van 27 december 1984, Stcrt. 253, zoals nadien gewijzigd) is het verboden zonder geldige visvergunning met een vissersvaartuig de visserij uit te oefenen op de bestanden, bedoeld in artikel 3, onderdeel g, van verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van de Europese Unie van 20 december 2002 inzake de standhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (PbEG L 358).
2.4. Anders dan de rechtbank, is de Afdeling van oordeel dat de wijziging van de registratie van gegevens in het visserijregister als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, voornoemd slechts een handeling van feitelijke aard is en niet strekt tot het creëren of teniet doen van rechten of plichten. Weliswaar kan geen visvergunning worden verkregen zonder geldige registratie, maar dit betekent niet dat beslissingen over registratie in het visserijregister zelfstandig op rechtsgevolg gericht zijn.
Het vorenstaande leidt echter niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Zoals tijdens deze procedure is gebleken was het verzoek van [wederpartij] erop gericht te kunnen vissen met een hoger motorvermogen dan voorheen - 147 kW in plaats van 110 kW - en strekte dit derhalve mede tot aanpassing van de visvergunning, waarover hij reeds beschikte. Dat appellant het verzoek ook als zodanig heeft begrepen blijkt uit de brief van 23 juli 2003, waarin is bepaald: "Dit betekent dat er ten aanzien van uw vissersvaartuig geen visvergunning kan worden toegekend met een motorvermogen van 147 kW (…)." Nu deze mededeling niet anders kan worden opgevat dan als de weigering de visvergunning van [wederpartij] te wijzigen, is de brief in zoverre een besluit in de zin van de Awb. Het oordeel van de rechtbank dat de minister het daartegen gerichte bezwaar van [wederpartij] ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard kan derhalve in stand blijven.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, met verbetering van de gronden waarop deze rust, te worden bevestigd. De minister dient met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw op het bezwaar te beslissen.
2.6. Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit) aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Haverkamp, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Haverkamp
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2006