200507116/1.
Datum uitspraak: 17 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de stichting "Stichting Natuur en Milieu Aalten", gevestigd te Aalten,
en anderen,
appellanten,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 16 oktober 2003 heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van appellanten van 16 juli 2003 om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot het agrarisch bedrijf van [vergunninghouder], gelegen op de percelen [locatie a] en [locatie b] te Aalten.
Bij besluit van 28 juni 2005, verzonden op 4 juli 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en het handhavingsverzoek en het verzoek om vergoeding van de proceskosten afgewezen.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 12 augustus 2005, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op diezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 5 september 2005.
Bij brief van 26 oktober 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 maart 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door ing. A.H. Stoltenborg, werkzaam bij de stichting "Stichting Natuur en Milieu Aalten", bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M.M. de Jonge-van Swaay, H. Asmus en drs. ing. C. den Hertog, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord vergunninghouder, in persoon en bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Op grond van een bij besluit van 30 mei 1995 krachtens de Wet milieubeheer verleende revisievergunning mogen in de inrichting 7.000 vleesvarkens worden gehouden in Groen Labelstallen. Niet in geschil is dat, doordat in de inrichting vleesvarkens worden gehouden in traditionele stallen, wordt gehandeld in strijd met deze vergunning, zodat verweerder terzake bevoegd was tot handhavend optreden.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.3. Verweerder heeft het verzoek om handhaving van de in 1995 verleende vergunning afgewezen op grond van de overweging dat concreet uitzicht op legalisatie bestaat, nu een ontvankelijke aanvraag om een nieuwe revisievergunning is ingediend en deze aanvraag ziet op activiteiten die in totaal minder ammoniakemissie veroorzaken dan de in 1995 vergunde activiteiten. Met het verlenen van een vergunning op deze aanvraag kan sneller en effectiever een afname van de ammoniakemissie worden bereikt, dan met handhavend optreden ter zake van de in 1995 verleende vergunning het geval zou zijn, aldus verweerder. Verder worden volgens verweerder met bedoeld handhavend optreden de bedrijfseconomische belangen van vergunninghouder te veel geschaad.
2.4. Appellanten betogen dat verweerder hun verzoek om handhavend optreden ten onrechte heeft afgewezen. Volgens hen bestaat geen concreet uitzicht op legalisatie van de illegale situatie. Zij voeren hiertoe onder meer aan dat verweerder heeft miskend dat de aanvraag om een nieuwe revisievergunning ziet op een andere inrichting dan zoals die thans illegaal in werking is. Volgens appellanten is het verder, voor zover de aanvraag wel zou zien op legalisatie van de illegale situatie, allerminst zeker dat de aangevraagde stalsystemen voor de vleesvarkens zullen worden gerealiseerd. Zij stellen voorts dat verweerder bij het bestreden besluit onvoldoende heeft meegewogen dat de inrichting in de illegale situatie een zeer hoge ammoniakemissie met zich brengt.
2.5. Blijkens de stukken is op 26 augustus 2004 een aanvraag om een nieuwe revisievergunning voor de inrichting ingediend. Deze aanvraag ziet onder meer op het houden van in totaal 12.053 vleesvarkens in Groen Labelstalsystemen met nummers BB 99.02.070/BB 96.10.042-V1 en BB 99.06.076. Deze aanvraag ziet, anders dan verweerder betoogt, niet op legalisering van de illegale situatie, die er immers in bestaat dat in strijd met de vergunning uit 1995 vleesvarkens in traditionele stallen worden gehouden. Concreet uitzicht op legalisatie van het houden van vleesvarkens in traditionele stallen bestaat er daarom niet.
Voorts is wat de bedrijfseconomische situatie van vergunninghouder betreft niet gebleken van omstandigheden die er toe leiden dat handhavend optreden onevenredig zou zijn.
Verweerder heeft evenwel terecht gewicht gehecht aan de omstandigheid dat het houden van de aangevraagde 12.053 vleesvarkens in de Groen Labelstalsystemen met nummers BB 99.02.070/BB 96.10.042-V1 en BB 99.06.076 aanzienlijk minder ammoniakemissie met zich brengt (circa 7.405 kg per jaar) dan het houden van 7.000 varkens in de in 1995 vergunde Groen Labelstalsystemen met nummer BB 93.11.011/A95.04.24 (circa 9.800 kg per jaar). Op 28 april 2005 is een ontwerp van een besluit strekkende tot vergunningverlening op de aanvraag van 26 augustus 2004 ter inzage gelegd. Daardoor was er ten tijde van het nemen van het bestreden besluit concreet zicht op een legale bedrijfssituatie die, wat het aspect ammoniak betreft, vanuit milieuhygiënisch oogpunt meer bescherming biedt dan de in 1995 vergunde situatie. Terecht heeft verweerder op grond hiervan geconcludeerd dat handhavend optreden ter zake van de in 1995 verleende vergunning zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van dat optreden behoort te worden afgezien.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, Voorzitter, en mr. P.C.E. van Wijmen en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Van Hardeveld
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2006