200508047/1.
Datum uitspraak: 17 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
Bij besluit van 27 januari 2005 heeft de gemeenteraad van De Bilt, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 23 augustus 2004, het bestemmingsplan "Hollandsche Rading 2004" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 19 juli 2005, no. 2005REG001857i, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief van 14 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 september 2005, en [appellant sub 2] bij brief van 20 september 2005, bij de Raad van State ingekomen per fax op 20 september 2005, aangevuld bij brief van 24 oktober 2005, beroep ingesteld.
Bij brief van 25 november 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van [appellant sub 2]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 februari 2006, waar [appellanten sub 1], in de persoon van [gemachtigde], [appellant sub 2], in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door drs. ing. P.J.M. Verlaan, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van De Bilt, vertegenwoordigd door mr. A.C. van Vliet en J.F.M. Hollander, ambtenaren van de gemeente.
2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
2.3. Met het plan wordt beoogd een actuele planologische regeling te bieden voor de kern Hollandsche Rading waar diverse, verouderde bestemmingsplannen van kracht waren. Het plan is conserverend van aard.
De bestemming "Bedrijfsdoeleinden".
Het standpunt van appellanten
2.4. Appellanten stellen allen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" voor zover deze betrekking hebben op de percelen Graaf Floris V weg 3b en 4c.
2.4.1. Appellanten zijn van mening dat aan beide percelen ten onrechte een bedrijfsbestemming is toegekend. Hiertoe wordt aangevoerd dat de toegekende bestemming aan het perceel Graaf Floris V weg 3b niet overeenkomt met de feitelijke situatie en dat het gebruik als wijnopslagplaats van het perceel Graaf Floris V weg 4c in strijd is met het daaraan voorafgaande bestemmingsplan. Bovendien voorziet het plan ten onrechte in een verruiming van de gebruiksmogelijkheden voor beide percelen, hetgeen in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en met een brief van de gemeente uit 1989. Gelet op de situatie in de wijk Brandenburg waar illegale bedrijfjes onder het overgangsrecht zijn geplaatst, ligt een bedrijfsbestemming niet voor de hand. Ten slotte stellen [appellanten sub 1] schade te lijden door het plan.
Het standpunt van verweerder
2.4.2. Verweerder heeft de genoemde plandelen niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft deze goedgekeurd. Hij kan zich vinden in de stelling van de gemeenteraad dat bij de toelaatbaarheid van de bedrijfsbestemmingen het karakter van de kern in ogenschouw is genomen. Kleinschalige bedrijvigheid is volgens verweerder aanvaardbaar binnen een stedelijke omgeving. Bovendien zijn de bouwmogelijkheden op de percelen beperkt en verwacht verweerder gelet op de aard en omvang van de bedrijven en de afstand hiervan tot de woningen van appellanten geen onaanvaardbare hinder.
Vaststelling van de feiten
2.4.3. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.4.4. Blijkens paragraaf 4.5 van de plantoelichting heeft de gemeenteraad beoogd bestaande bedrijven positief te bestemmen.
2.4.5. De gemeenteraad heeft het gewenst geacht in het bestemmingsplan een zodanige flexibiliteit aan te brengen dat na bedrijfsbeëindiging van de huidige bedrijven andere bedrijven rechtstreeks toelaatbaar zijn, mits zij naar hun aard een vergelijkbare invloed op de woonomgeving hebben. Daarbij heeft de gemeenteraad onder meer de kleinschaligheid van de bedrijven in aanmerking genomen. Daarnaast is alleen bedrijvigheid in de milieucategorie 1 en 2 voor zover voorkomend op de beperkte staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan en is de kortste afstand tussen de percelen Graaf Floris V weg 3b en 4c en de woningen van appellanten ongeveer 120 respectievelijk 23 meter. Gelet hierop zijn de belangen van de omwonenden voldoende gewaarborgd, aldus de gemeenteraad.
2.4.6. De bebouwing op het perceel Graaf Floris V weg 3b is destijds opgericht ten behoeve van het perceel Graaf Floris V weg 4, maar is later van dit perceel afgesplitst en apart verkocht. Tot december 2002 was op dit perceel een kledingontwerpbedrijf gevestigd.
De bebouwing op dit perceel staat op een afstand van ongeveer 120 meter van de woning van [appellanten sub 1] en op een afstand van ongeveer 175 meter van de woning van [appellant sub 2].
Het pand Graaf Floris V weg 3b ligt direct achter de achtertuinen van de woningen aan de Tolakkerweg nummers 8 en 9 en ligt voorts achter de woning aan de Graaf Floris V weg 3. Het pand wordt ontsloten via het grindpad het Groene Laantje.
2.4.7. Na het beëindigen van het agrarisch bedrijf op het perceel Graaf Floris V weg 4c is de bebouwing gedeeltelijk in gebruik genomen als opslagplaats voor wijn. Voor een beperkt deel is de bebouwing nog in gebruik als veldschuur.
De bebouwing op dit perceel staat op een afstand van ongeveer 20 meter van de woning van [appellanten sub 1] en op een afstand van ongeveer 46 meter van de woning van [appellant sub 2].
Het pand Graaf Floris V weg 4c ligt op dan wel over de wederzijdse perceelsgrenzen van de woningen Schaapsdrift nummers 5 en 7. Direct ten zuiden van het pand loopt de rode streekplancontour. Ten oosten van het pand liggen de achtertuinen van de woningen aan de Tolakkerweg. Dit pand wordt eveneens ontsloten via het grindpad het Groene Laantje.
2.4.8. Aan zowel Graaf Floris V weg 3b als 4c is de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" toegekend.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart als "Bedrijfsdoeleinden" aangewezen gronden bestemd voor bedrijfsactiviteiten in categorie 1 en 2 van de van de voorschriften deel uitmakende staat van bedrijfsactiviteiten, op de begane grond.
De staat van bedrijfsactiviteiten is als bijlage 2 bij de planvoorschriften gevoegd. Onder categorie 1 verstaat de staat van bedrijfsactiviteiten, activiteiten welke door hun aard toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woningen in een rustige woonwijk. Onder categorie 2 wordt verstaan activiteiten welke door hun aard slechts toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woningen in een rustige woonwijk, indien geconcentreerd in een centrum.
In de staat van bedrijfsactiviteiten worden als categorie 1 bedrijfsactiviteiten onder meer een veiling voor huisraad, een artsenpraktijk, een bibliotheek, een schietinrichting voor binnenbaan en boogbaan en een wasserette aangemerkt.
Als categorie 2 bedrijfsactiviteiten worden onder meer een autowasserij, een handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires, een foto- en filmontwikkelcentrales, een school voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs en bowlingcentra aangemerkt.
Het oordeel van de Afdeling
2.4.9. De Afdeling overweegt dat het antwoord op de vraag of het bedrijfsmatig gebruik van de percelen Graaf Floris V weg 3b en 4c onder het voorgaande plan al dan niet was toegestaan niet meer relevant is nu de gemeenteraad op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en voorschriften voor gronden kan vaststellen. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering had moeten worden gemaakt op dit uitgangspunt.
Het plan maakt de vestiging van categorie 1 en 2 bedrijvigheid mogelijk ter plaatse van de percelen Graaf Floris V weg 3b en 4c. In de staat van bedrijfsactiviteiten is wat betreft categorie 2 bepaald dat deze in beginsel slechts toelaatbaar zijn in een rustige woonwijk, indien geconcentreerd in een centrum. De Afdeling overweegt dat de kern Hollandsche Rading, mede gelet op de overwegende woonbestemmingen op de plankaart, in redelijkheid niet als centrum kan worden aangemerkt. Dit is ter zitting ook door de gemeenteraad erkend. Gelet hierop is het standpunt van verweerder dat de vestiging van categorie 2 bedrijvigheid ter plaatse van de percelen Graaf Floris V weg 3b en 4c passend is niet begrijpelijk.
Ten aanzien van de vestiging van categorie 1 bedrijvigheid overweegt de Afdeling dat deze bedrijvigheid in beginsel passend is in een kern als Hollandsche Rading. Gebleken is echter dat beide percelen temidden van de achtertuinen van de woningen aan de Tolakkerweg en de Schaapsdrift liggen en alleen ontsloten worden via een onverhard pad. Weliswaar is de omvang van de bebouwing op beide percelen gering, maar dit sluit niet uit dat zich ter plaatse verkeersaantrekkende bedrijfsactiviteiten kunnen vestigen. De Afdeling overweegt dat de ligging van beide percelen en het feit dat niet gesproken kan worden gesproken van een goede ontsluiting zich niet verhouden met de vestiging van onder meer de in 2.4.8. genoemde bedrijven die meer verkeer aantrekken dan de thans bestaande en laatstelijk gevestigde bedrijvigheid op de betreffende percelen. Verweerder heeft dit miskend.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan wat betreft de plandelen met de bestemming "Bedrijfdoeleinden" die betrekking hebben op Graaf Floris V weg 3b en 4c niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerder, door de genoemde plandelen goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep van [appellanten sub 1] is gegrond en het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan de genoemde plandelen.
Gelet op het bovenstaande behoeven de overige bezwaren van appellanten met betrekking tot de genoemde plandelen geen bespreking meer.
Het beroep van [appellant sub 2] voor het overige
Het standpunt van appellant
2.5. Appellant stelt daarnaast dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de westelijke plangrens. Daartoe voert hij aan dat niet is ingegaan op zijn zienswijze en dat ten onrechte is gesteld dat de begrenzing van dit plan aansluit bij de voorheen geldende bestemmingsplannen en het bestemmingsplan "Buitengebied". Appellant stelt dat de westelijke grens van dit plan direct achter de woningen aan de Tolakkerweg dient te lopen, zodat het resterende deel in het bestemmingsplan "Buitengebied" kan worden opgenomen. Appellante vreest dat de westelijk gelegen gronden worden bebouwd.
Voorts heeft verweerder ten onrechte goedkeuring verleend aan het plandeel met de bestemming "Agrarische doeleinden onbebouwd -(Ao)-" en de bestemming "Groenvoorzieningen" met de nadere aanduiding "bos" voor zover deze betrekking hebben op de gronden tussen de Schaapsdrift en de Tolakkerweg. Hij stelt dat ten onrechte niet is ingegaan op zijn zienswijze. Verder voert hij aan dat de landschaps- en natuurwaarden van de weilanden onvoldoende zijn beschermd. Ook is verzuimd aan de gehele bosstrook de nadere aanduiding "bos" toe te kennen, aldus appellant.
Ten slotte stelt appellant dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 1, eerste lid aanhef en onder l, van de planvoorschriften. Volgens appellant moet voor de definitie van bijgebouw, ter onderscheiding van een uitbouw, in de definitie voor bijgebouw tot uitdrukking worden gebracht dat een bijgebouw een zelfstandig gebouw is.
Het standpunt van verweerder
2.5.1. Verweerder heeft de genoemde planonderdelen niet in strijd geacht met een goede ruimtelijke ordening en heeft deze goedgekeurd. Hij stelt weliswaar dat het gebied waarop appellant doelt buiten de provinciale rode contour voor Hollandsche Rading ligt, maar dat het plan de uitbreiding van het stedelijke ruimtebeslag niet toestaat door de toekenning van de bestemming "Agrarische doeleinden onbebouwd -(Ao)-". Opname van het gebied in het bestemmingsplan "Buitengebied" is daarom niet nodig, aldus verweerder.
Ten aanzien van de landschaps- en natuurwaarden stelt verweerder dat in de beschrijving in hoofdlijnen is bepaald dat de open graslandpercelen in het plangebied dienen te worden gehandhaafd vanwege de landschappelijke waarden van deze percelen. Het bosperceel wordt voorts via een aanlegvergunningenstelsel beschermd. Hiermee is volgens verweerder voldoende gewaarborgd dat de groene karakteristieken in Hollandsche Rading niet worden aangetast.
Vaststelling van de feiten
2.5.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.5.3. In de uitspraak van de Afdeling van 27 augustus 2003, nos.
200103396/1 en 200105173/1is ten aanzien van de plangrens van het bestemmingsplan "Buitengebied" nabij de Schaapsdrift het volgende overwogen:
De Afdeling stelt vast dat de gemeenteraad in het besluit tot vaststelling van het plan niet is ingegaan op dit als zienswijze ingebrachte bezwaar tegen het ontwerp-plan.
Gelet hierop is het plan op dit punt vastgesteld in strijd met artikel 25 in samenhang met artikel 23, eerste lid, van de WRO. Uit deze bepalingen volgt dat de gemeenteraad tijdig ingebrachte zienswijzen als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de WRO bij de vaststelling van het plan betrekt.
Door het plan op dit punt niettemin goed te keuren, heeft verweerder sub 1 gehandeld in strijd met deze artikelen in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.
Het beroep van [appellant sub 2] is in zoverre gegrond, zodat het bestreden besluit op dit onderdeel dient te worden vernietigd.
Nu rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, ziet de Afdeling voorts aanleiding goedkeuring te onthouden aan het plandeel met de aanduiding "plangrens", zoals nader aangegeven op de bij deze uitspraak behorende gewaarmerkte kaart.
2.5.4. De gemeenteraad van De Bilt heeft nog geen plan op grond van artikel 30 van de WRO opgesteld waarin het betreffende deel van de plangrens van het bestemmingsplan "Buitengebied" is opgenomen.
2.5.5. Blijkens pagina 57 van het Streekplan Utrecht 2005-2015 moeten de verstedelijkingsambities plaatsvinden binnen de rode contouren. Blijkens pagina 60 van het streekplan worden de rode contouren in beginsel strikt gebruikt om het landelijk gebied zo min mogelijk aan te tasten.
In de kaartenbijlage is onder kaartnummer 10 de rode contour voor Hollandsche Rading weergegeven.
2.5.6. Het westelijk plangebied is deels bestemd als "Woondoeleinden" waaronder de woningen aan de Schaapsdrift en enkele woningen aan de Graaf Floris V weg gerekend worden. Ten oosten respectievelijk ten zuiden van deze woningen liggen weilanden die in dit plan zijn bestemd als "Agrarische doeleinden -(Ao)-" en een bosstrook die in dit plan is bestemd als "Groenvoorzieningen" met de nadere aanduiding "bos". Deze weilanden en de bosstrook liggen buiten de rode contour van Hollandsche Rading.
2.5.7. Ingevolge artikel 12, tweede lid, van de planvoorschriften mogen op de als "Agrarische doeleinden, onbebouwd" bestemde gronden uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd zoals terreinafscheidingen waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 2 meter.
Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de planvoorschriften mogen op de als "Groenvoorzieningen" bestemde gronden uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan:
a. 7 meter voor palen en masten
b. 5 meter voor speelvoorzieningen
c. 3 meter voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.
2.5.8. In artikel 4 van de planvoorschriften wordt in hoofdlijnen beschreven op welke wijze de in het plan aangegeven doeleinden worden nagestreefd.
Ingevolge artikel 4, lid I, onder 1, van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, is het beleid gericht op het behoud en versterking van de ruimtelijke karakteristiek.
Ingevolge artikel 4, lid II, onder 2, sub a, van de planvoorschriften dienen de open graslanden aan de west- en oostzijde van het plangebied en de bospercelen in het westelijk deel van het plangebied en noordoostelijk deel van het plangebied te worden gehandhaafd vanwege de landschappelijke waarden van deze percelen en hun functie als overgang van het bebouwde gebied naar het open buitengebied. Het groene karakter dient te worden gehandhaafd en de aansluiting op deze randen dient versterkt te worden.
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de op de plankaart voor "Agrarische doeleinden", onbebouwd aangewezen gronden bestemd voor gras- en weilanden, het handhaven c.q. herstellen van landschappelijke waarden en waterlopen en watergangen.
Ingevolge artikel 12, derde lid, van de planvoorschriften is artikel 4 van toepassing.
2.5.9. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder l, van de planvoorschriften wordt onder bijgebouw een vrijstaand of aangebouwd gebouw verstaan dat door zijn constructie of afmetingen ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder ff, van de planvoorschriften wordt onder uitbouw een aan een hoofdgebouw aangebouwd bouwwerk verstaan dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, maar in functioneel opzicht onderdeel uitmaakt van het hoofdgebouw.
2.5.10. De gemeenteraad stelt zich op het standpunt dat de begrenzing van het plangebied aansluit op de grenzen van het bestemmingsplan "Buitengebied" en de aangrenzende bestemmingsplannen en niet op de rode contour van het streekplan. De bestemming "Groenvoorzieningen" is alleen toegekend aan gronden die aangemerkt kunnen worden als structurerend groen, aldus de gemeenteraad.
2.5.11. Wat betreft de plangrens overweegt de Afdeling dat de gemeenteraad op pagina 36 onder punt 1 van de Zienswijzennota bestemmingsplan "Hollandsche Rading 2004" is ingegaan op de begrenzing van het plangebied. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de gemeenteraad niet of niet kenbaar is ingegaan op de door appellant ingediende zienswijze.
Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan.
Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht.
De Afdeling is, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, van oordeel dat in dit geval verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat hij deze ook overigens terecht heeft goedgekeurd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat er geen sprake is van een zodanige samenhang tussen het buitengebied en het westelijk plangrensgebied zoals dat is beschreven in 2.5.6. dat uitsluitend regeling in het bestemmingsplan "Buitengebied" kan voldoen. Een dergelijke samenhang kan ook niet worden gevonden in het feit dat de weilanden en de bosstrook in het westelijk plangrensgebied buiten de rode streekplancontour zijn gelegen. Gelet op 2.5.5. wordt met de rode streekplancontour beoogd het landelijk gebied zo min mogelijk aan te tasten, hetgeen eveneens bereikt wordt doordat op grond van de onderhavige planvoorschriften uitsluitend in de bestemming passende bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd op de betreffende gronden.
2.5.12. Vooropgesteld wordt dat aan de gehele strook met de bestemming "Groenvoorzieningen" tussen de Tolakkerweg en de Schaapsdrift de nadere aanduiding "bos" is toegekend. De lijnen binnen het plandeel betreffen, anders dan appellant stelt, geen aanduidingsgrens maar geven de kadastrale ondergrond weer. In zoverre mist de beroepsgrond van appellant feitelijke grondslag.
Wat betreft de gronden met de bestemming "Agrarische doeleinden onbebouwd -(Ao)-" overweegt de Afdeling dat de gemeenteraad op pagina 36 onder punt 3 en 4 van de Zienswijzennota bestemmingsplan "Hollandsche Rading 2004" heeft aangegeven welke overwegingen ten grondslag hebben gelegen aan de toekenning van de bestemming "Groenvoorzieningen" en het beschermingsniveau voor deze gronden in vergelijking met de gronden met de bestemming "Agrarische doeleinden onbebouwd -(Ao)-". Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de gemeenteraad niet of niet kenbaar is ingegaan op de door appellant ingediende zienswijze.
Gelet op 2.5.4. heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de groene karakteristieken in het plangebied voldoende worden beschermd. De opname van een aanlegvergunningenstelsel voor de gronden met de bestemming "Agrarische doeleinden onbebouwd -(Ao)-" als in artikel 17, derde lid, van de planvoorschriften heeft verweerder daarom niet noodzakelijk behoeven te achten.
2.5.13. De in het plan opgenomen definities voor bijgebouw en uitbouw hebben naar het oordeel van de Afdeling voldoende onderscheidend vermogen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de definities overeenkomen met de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria, gelet op onder meer de uitspraak van de Afdeling van 8 januari 1996, no. H01.95.0055 (AB 1996,159) en de uitspraak van de Afdeling van 24 augustus 2005, no.
200501171/1.
2.5.14. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan voor het overige niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder voor het overige terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep van [appellant sub 2] is voor het overige ongegrond.
2.6. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 2] te worden veroordeeld. Van proceskosten van [appellanten sub 1] die voor vergoeding in aanmerking komen is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten sub 1] geheel en het beroep van [appellant sub 2] gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Utrecht van 19 juli 2005, 2005REG001857i, voor zover het de goedkeuring betreft van de plandelen met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" die betrekking hebben op Graaf Floris V weg 3b en 4c;
III. onthoudt goedkeuring aan de plandelen genoemd onder II.;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
V. verklaart het beroep van [appellant sub 2] voor het overige ongegrond;
VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Utrecht tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 23,27 (zegge: drieëntwintig euro en zevenentwintig cent); het dient door de provincie Utrecht aan [appellant sub 2] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
VII. gelast dat de provincie Utrecht aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) voor [appellanten sub 1] en € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) voor [appellant sub 2] vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Soede
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2006