200505712/1.
Datum uitspraak: 17 mei 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. [appellante sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. SBR 05/897+898 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 17 mei 2005 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
de burgemeester van Loenen.
Bij besluit van 13 september 2004 heeft de burgemeester van Loenen (hierna: de burgemeester) aan [wederpartij], vergunning verleend voor de exploitatie van het [restaurant], met buiten- en binnenterras, gelegen aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 2 maart 2005 heeft de burgemeester de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren gegrond verklaard en vergunning voor exploitatie van het binnenterras alsnog geweigerd onder handhaving van die voor de exploitatie van het restaurant.
Bij uitspraak van 17 mei 2005, verzonden op 24 mei 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en dat besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2005, en [appellanten sub 2] bij brief, eveneens bij de Raad van State ingekomen op 1 juli 2005, hoger beroep ingesteld. [appellante sub 1] heeft de gronden van haar beroep aangevuld bij brief van 28 juli 2005. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 29 augustus 2005 heeft de burgemeester van antwoord gediend.
Bij brief van 27 september 2005 heeft [wederpartij], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een memorie ingediend.
Bij besluit van 21 juli 2005 heeft de burgemeester de bezwaren, opnieuw op de bezwaren van appellanten beslissend, ongegrond verklaard.
Hiertegen hebben [appellanten sub 2] bij brief van 1 september 2005 en [appellante sub 1] bij brief van 2 september 2005, beroep ingesteld bij de rechtbank. Deze brieven zijn door de rechtbank aan de Afdeling doorgezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 januari 2006, waar [appellante sub 1] in persoon, bijgestaan door mr. A. Vinkenborg, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, [een van appellanten sub 2] in persoon, bijgestaan door mr. W.G. Tideman, werkzaam bij de Stichting Achmea Rechtsbijstand, en de burgemeester, vertegenwoordigd door M. Leurs-van Dommelen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Tevens is daar [wederpartij] in persoon, bijgestaan door mr. J.C. Bolte, advocaat te Utrecht, verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 2.3.1.1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Gemeente Loenen 1996 (hierna: de APV) wordt onder horecabedrijf verstaan de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis.
Ingevolge het tweede lid wordt daaronder mede verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.
Ingevolge het derde lid is een terras een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het bedrijf, waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.
Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, is het verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge het derde lid kan de burgemeester de vergunning geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf.
Ingevolge het vierde lid houdt de burgemeester bij de toepassing van de in het vorige lid bedoelde weigeringsgrond rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu in de omgeving ter plaatse reeds bloot staat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf.
Het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) is ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en sub a, aanhef en onder 1º van toepassing op een inrichting, waarbij uitsluitend of in hoofdzaak sprake is van onder andere een restaurant of café.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, gelden de voorschriften die in de bijlage bij het Besluit (hierna: de bijlage) zijn opgenomen voor een ieder die een inrichting drijft die onder werking van het Besluit valt.
In onderdeel B, paragraaf 1.1 van de bijlage zijn algemene voorschriften gegeven omtrent geluid en trilling. In voorschrift 1.1.1, sub a, zijn grenswaarden bepaald voor geluid, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen en aldaar verrichte werkzaamheden en activiteiten. Dit geluid zal nader worden aangeduid als inrichtingsgebonden geluid.
In voorschrift 1.1.2, aanhef en sub a, is bepaald dat bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in voorschrift 1.1.1, het stemgeluid van bezoekers op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, buiten beschouwing blijft, tenzij het terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein.
2.2. [wederpartij] exploiteert op voormeld adres onder de vermelde naam een restaurant met een buitenterras aan de Vecht. Met de aanvraag is beoogd toestemming te verkrijgen om ook een gedeelte van het achter het restaurant liggende terrein als binnenterras in gebruik te nemen. Het zal plaats bieden aan 40 personen.
De burgemeester heeft zich in het besluit van 13 september 2004 op het standpunt gesteld dat uit akoestisch onderzoek is gebleken dat het terras binnen de in het Besluit gestelde geluidsnormen blijft.
Aan het besluit van 2 maart 2005 heeft de burgemeester ten grondslag gelegd dat het gebruik van het binnenterras weliswaar op papier net binnen de geluidsnormen valt, maar dat, om te beoordelen of sprake is van ontoelaatbare nadelige beïnvloeding van de woon- en leefomgeving, gekeken moet worden naar de situatie, zoals die nu is en zoals die, naar verwachting, zal worden. Bij de uit te voeren beoordeling moet volgens de burgemeester ook worden gekeken naar factoren die negatief van invloed kunnen zijn op de beleving die de buren hebben van het terras. Naar het oordeel van de burgemeester wordt de woon- en leefsituatie in de omgeving door het gebruik van het binnenterras op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloed. Daarom heeft hij alsnog gedeeltelijk vergunning geweigerd.
2.3. Appellanten klagen dat, samengevat weergegeven, de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat inrichtingsgebonden geluidsoverlast in het kader van op grond van de APV in aanmerking te nemen belangen geen rol kan spelen, de door de APV beschermde belangen wel betrekking hebben op publieksgebonden hinder, zoals verstoringen van de openbare orde, maar hetgeen de burgemeester naar aanleiding van bezwaren van omwonenden heeft aangevoerd, niet de conclusie rechtvaardigt dat de exploitatie van het binnenterras tot een zodanige verstoring van de woon- en leefsituatie in de omgeving van het restaurant en/of de openbare orde zal leiden, dat de burgemeester in redelijkheid tot de gedeeltelijke weigering van de vergunning heeft kunnen besluiten.
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 24 juli 2002 in zaak no.
200102945/1en 10 augustus 2005 in zaak no.
200409633/1, wordt inrichtingsgebonden geluidhinder gereguleerd door het Besluit en de bijlage. Daarin is bepaald, wat het niveau is van het geluid dat door het terras ten hoogste mag worden veroorzaakt.
Ingevolge het derde en vierde lid van artikel 2.3.1.2 van de APV, zal bij de besluitvorming omtrent de aanvraag van een vergunning voor de exploitatie van een terras door de burgemeester moeten worden beoordeeld of de aanwezigheid van een terras op de beoogde locatie inbreuk maakt op de te beschermen woon- en verblijfskwaliteit van die locatie of het gebied waartoe die locatie behoort. Daarbij is het toegelaten geluidsniveau een gegeven en zal er van uit moeten worden gegaan dat de beoordeling of het terras aan de in het Besluit en de bijlage gestelde regels voldoet uitsluitend in het kader van de handhaving van de Wet milieubeheer aan de orde kan komen. Derhalve kan in deze procedure in het midden blijven of de overgelegde akoestische rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen.
Dit laat onverlet dat de burgemeester bij het nemen van een besluit op een aanvraag ingevolge artikel 2.3.1.2 van de APV gehouden is te beoordelen of een terras op een bepaalde plaats de kwaliteit van het woon- en leefmilieu aldaar niet te zeer aantast. De burgemeester mag bij die beoordeling het karakter van de omgeving, waar het terras moet worden gevestigd, betrekken, evenals de uitstraling van het terras - in zijn totaliteit - op die omgeving.
Derhalve mocht de burgemeester in dit geval belang hechten aan de omstandigheid dat het terras direct aan de tuinen van op korte afstand liggende woningen zou grenzen, plaats zou bieden aan circa 40 personen en weinig omgevingsgeluid bestaat.
Onder deze op zichzelf niet bestreden omstandigheden, geeft het in beroep aangevoerde geen grond voor de conclusie dat de burgemeester niet in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat de aanwezigheid van een terras een aantasting zal zijn van het woon- en leefklimaat ter plaatse. Daarbij heeft de burgemeester mede in aanmerking mogen nemen dat het binnenterras, dat door tuinen van omwonenden wordt omsloten, slechts wordt afgeschermd door een schutting. Verder mocht de burgemeester daarbij in aanmerking nemen dat appellanten te kennen hebben gegeven dat zij tijdens een gedoogperiode veel overlast van het gebruik van het terras hebben ervaren.
De conclusie is dat de burgemeester doorslaggevende betekenis heeft mogen hechten aan het belang dat met het voorkomen van aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse is gediend en de gevraagde exploitatievergunning heeft mogen weigeren, voor zover het het binnenterras betreft.
2.4. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog ongegrond verklaren.
2.5. Gelet hierop, bestond geen grond om opnieuw op de door appellanten gemaakte bezwaren te beslissen. Het beroep tegen het besluit van 21 juli 2005 is derhalve eveneens gegrond en dit besluit moet worden vernietigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
2.7. Redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan appellanten wordt terugbetaald.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 17 mei 2005 in de zaken nos. SBR 05/897 + 898;
II. verklaart het bij de rechtbank in die zaken ingestelde beroep ongegrond;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van de burgemeester van Loenen van 21 juli 2005 gegrond;
IV. vernietigt dit besluit;
V. bepaalt dat de Secretaris van de Raad van State aan appellanten vergoedt het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 207,00 (zegge: tweehonderdzeven euro) voor
[appellante sub 1] voor de behandeling van het hoger beroep en € 207,00 (zegge: tweehonderdzeven euro) voor [appellanten sub 2] voor de behandeling van het hoger beroep.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van der Smissen, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van der Smissen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2006